Liever thuis
Aukje van Roessel beschrijft in de rubriek In Den Haag (in De Groene van 22 januari) terecht dat de ‘problemen rond ouderen, zorg en wonen al decennia bekend zijn’. Maar voor de paniek losbarst eerst even wat cijfers: 94 procent van alle ouderen woont thuis, bij 85-plussers neemt het thuis blijven wonen toe – van 65 procent in 2012 naar 72 procent in 2016 – en slechts 6 procent van de ouderen krijgt zorg in een verpleeghuis.
Mijn werk brengt me voornamelijk bij ouderen: bij mensen die gesteld zijn op hun vrijheid en liefst zo kort mogelijk hulp wensen, bij mensen die hulp krijgen van naasten en/of de thuiszorg en daardoor thuis kunnen blijven wonen. Bij mensen die het in hun min of meer luxe ouderenappartement óf reuze naar hun zin hebben óf verpieteren van eenzaamheid. Cijfers en praktijk laten zien dat de meeste ouderen het liefste thuis blijven. Om dat zo te houden, dient werken in de thuiszorg financieel aantrekkelijker te worden dan het nu is, en moeten naasten – die vaak opbranden door de combinatie werk en onbetaalde zorg zonder einddatum – voor 100 procent doorbetaald verlof krijgen als zij ouders, buren, vrienden of kennissen praktisch bijstaan. Daarnaast heeft de kleinste groep met de zwaarste zorgbehoefte echt geen interesse in de eigen huisvesting, deze mensen hebben vooral, en zichtbaar, behoefte aan welgemeende aandacht, goed eten (daar wordt bijna overal als eerste op bezuinigd) en professionele zorg door vaste krachten.
Dus zet maar in op de basis: met goed geschoold en beter betaald personeel én vooral veel meer mantelzorgers met goed betaald zorgverlof, kan vrijwel ieder blijven waar die het liefste is: thuis. Dat is fijner. En goedkoper dan bouwen. En ja, dan wonen ze meestal tot hun dood in ‘een groot huis waar een gezin’ in past. Dus? Is een gezin de norm? Het is hún huis!
MARISKA JANSEN, wijkverpleegkundige Buurtzorg, Franeker
Zwakke ziekenhuizen
Margreet Fogteloo schrijft in De Groene van 9 januari over ziekenhuizen die failliet gingen. Curatoren konden niet anders dan naar de belangen van de schuldeisers kijken. Niet naar die van patiënten of ziekenhuispersoneel.
Vooraf had men bij de zorginstellingen vooral twee zaken beoordeeld: of een ziekenhuis ‘financieel gezond’ was en of de ‘kwaliteit van de medische behandelingen’ als ‘op niveau’ mochten worden beschouwd. Dat zijn twee aspecten die elkaar sterk beïnvloeden, want het zal vast meer geld kosten als je de kwaliteit wil verhogen. ‘En zo ontstond de jaarlijkse Benchmark Ziekenhuizen met financieel goed en slecht presterende ziekenhuizen, een lijst die wordt gevreesd door de ziekenhuizen die onderaan bungelen’, schrijft Fogteloo.
Hier geldt een wetmatigheid: nu er door faillissement ziekenhuizen van de lijst zijn afgevoerd, ontstaat er een nieuwe lijst, met ook weer met onderaan bungelende, dus ‘financieel slecht presterende’ ziekenhuizen. Het gaat om geld, niet om kwaliteit. Maar hoewel de grootste leerling lang niet altijd de best presterende op eindexamentoetsen zal zijn, is er wel degelijk een relatie tussen ‘gebrek aan geld’ in de ziekenhuiswereld en de kwaliteit die men daar kan leveren. Maar artsen van ‘zwakke’ ziekenhuizen maken ook deel uit van groepen specialisten, werkend in alle ziekenhuizen in een regio. Die komen regelmatig bijeen om de kwaliteit van hun medisch handelen te waarborgen en te verhogen. Kwaliteit staat hierin voorop. Ook een ‘zwak’ ziekenhuis kan daarom wel degelijk hoge kwaliteit leveren, lijkt me.
HANS TER HEEGE, Rossum, Gelderland