Wat Nederlandse kinderen lezen, bestaat voor een belangrijk deel uit vertalingen. Uitgevers doen vooral zaken met de Engelssprekende wereld, met Duitsland en Scandinavië. Uit Japan bereikt ons zelden iets. Drie jaar geleden verscheen De kippige, de dikke en ik van Kazumi Yumoto, een mooi licht gehouden verhaal over de fascinatie voor de dood van drie gezworen vrienden. In Brieven aan mijn vader houdt Kazumi Yumoto zich opnieuw met de dood bezig, maar de Nederlandse lezer verkeert vooral even in een totaal andere wereld. Daar hebben kinderen koude rijstballen in hun lunchtrommeltje en slapen ze op een «futon». Op het huisaltaar worden vruchten en bloemen voor de dierbare overledenen geofferd en in de keuken komen de sakeflessen in ketels heet water op temperatuur.

Prachtig is het moment waarop de kleine hoofdpersoon voor het eerst in een katholieke kerk komt en geobsedeerd raakt door het kruisbeeld: «Het moest verschrikkelijk zijn om in je blote bast voor iedereen te kijk te hangen.» En even verderop observeert ze met niet christelijk gevormde blik: «De houten Jezus zag eruit als iemand die iets stoms heeft gedaan. Zijn portemonnee verloren of in de hondenpoep getrapt.»

De vertellende ik-figuur Chiaki verliest op zesjarige leeftijd haar vader en gaat met haar moeder in Huize Populier wonen, dat wordt gedreven door een wonderlijke oude dame, die met haar verkreukelde hoofdje verdacht veel op Popeye lijkt. De vrouw houdt niet van kinderen, maar toch past ze veel op de ziekelijke Chiaki. Er ontstaan voorzichtige conversaties, en het tweetal scharrelt samen rond in huis en in de prettige tuin met de eeuwig ritselende populier. Het meest bijzondere aan de oude dame is dat ze zegt postbode in het hiernamaals te zijn. Brieven voor geliefde doden bewaart ze in een lade, en wanneer die vol is, zal ze ze in haar kist meenemen en bezorgen. Zelf heeft ze ooit ervaren dat zo'n bericht aan een dode haar afhielp van onrustige, slaapwandelende nachten.

Chiaki begint een aarzelende correspondentie met haar vader en is zo in staat om zijn beeld toe te laten en het contact met hem vorm te geven na een periode waarin de gedachten aan hem taboe waren, omdat haar hart «bedekt was met een laag eelt». Als een typisch magisch denkend kind wil ze ook weer niet te veel schrijven, zodat de oude dame vanwege de volle lade gedwongen zou zijn tot de overstap naar het hiernamaals. Na drie jaar gaat de moeder hertrouwen en vertrekt het meisje uit Huize Populier, niet langer het angstige kind dat onafgebroken in de weer is om de gevaren van de wereld om haar heen te bezweren.

Wanneer Chiaki volwassen is en in een depressieve periode verkeert, komt het overlijdensbericht van de oude dame. Ze reist af voor de begrafenis en ziet de kist uitpuilen van de correspondentie: de brievenbezorgster had er een lucratief handeltje van gemaakt. Chiaki krijgt de ene brief in handen die haar moeder aan haar vader schreef. Daaruit blijkt dat hij zelf een einde aan zijn leven maakte, wat alsnog een aantal puzzelstukken uit de jeugd op hun plaats doet vallen.

In een terugblik wordt op dat moment het verhaal van de kindertijd verteld. Deze ingreep had de auteur duidelijk nodig om de cirkel in haar verhaal te sluiten, maar hij tast wel de eenheid van sfeer en toon aan, vooral waar de volwassen Chiaki aan het woord is. Haar handelingen en psychologiserende overwegingen maken de ingetogen vertelling over verlies en rouw ook minder op zijn plaats voor jeugdige lezers, voor wie hij overigens zeker wel geschikt is.