Underground comix, dat was iets wilds uit de late jaren zestig, nauw verbonden met psychedelica in al hun vormen: drugs, muziek, woord en beeld. Tekenaars als Art Spiegelman, Robert Crumb en Gilbert Shelton brachten ons de penissen, het kotsen, de dope, de reutelende anussen, de gitaren, de lange haren en de voluptueuze dames. Het ging hier om basale rebellie, fucking in the streets, een lange neus naar het establishment en de autoriteiten. En steevast vergezeld van een goede dosis zelfrelativerende humor.
De sixties underground comix, schrijft Patrick Rozenkranz in zijn boek Rebel Visions, tilden low brow art - strips waren immers iets voor kinderen en semi-analfabeten - naar een nieuw hoogtepunt. En uiteindelijk zorgden ze begin jaren zeventig al weer voor hun eigen ondergang door te worden opgezogen door de mainstream. ‘If we succeed, we’ve failed. But if we fail we’re successful’, vatte Shelton de paradox samen.
In Nederland was Peter Pontiac de ultieme epigoon van die underground comix, met zijn talloze referenties aan de subcultuur van drugs en rock-‘n-roll, spuiten en Keith Richards.
Twee decennia later werd die muziekscene op veel ironischer wijze verbeeld door de bekroonde Barbara Stok, die middels haar avonturen in het Groningse nachtleven en een bandtournee door Spanje zelfrelativering tot kunst verhief.
De geschiedenis van de Nederlandse comic is terug te vinden op de website van de Amsterdamse stripwinkel Lambiek (http://lambiek.net). Maar wat Lambiek vreemd genoeg geheel negeert zijn De avonturen van Redrat, die tussen 1980 en 1983 werden gemaakt in Huize Schoonderloo in Rotterdam, uitvalsbasis van het radicale kunstenaarscollectief KK Dubio. De eerste Redrat, over de kroningsrellen van 30 april 1980, was gestencild en verscheen in een oplage van 250.
De strip sloeg zo aan dat de volgende edities al snel in een oplage van vierduizend werden uitgegeven. Inmiddels zijn de tien avonturen, verpakt in vijf albums, geheel uitverkocht en alleen nog als collector’s items in het antiquariaat of op het internet te krijgen. Redrat ontkrachtte de wet van Shelton: het was en bleef underground, succesvol zonder te falen.
De strip, met in de hoofdrol de gelijknamige rattenpunk die de strijd aanbindt met de vette varkens, werd vervaardigd volgens het do-it-yourself-credo van 'iedereen met een klein beetje creativiteit kan zoiets maken en uitgeven’. De plaatjes en de verhalen werden bewust simpel gehouden. Bedenker John van de Weert (inmiddels Johannes) moest niks hebben van de drukke, van dope doortrokken romantiek van Crumb of Pontiac. Redrat was zwart-wit en paste vlekkeloos in de franjeloze Europese tekentraditie van Joost Swarte en de kale drie-akkoordenschema’s van punk.
‘Toen ik Redrat begin jaren tachtig begon, kende ik eigenlijk alleen Kuifje van Hergé’, zegt Van de Weert (1957), die in de jaren zeventig aan de kunstacademie studeerde. ‘Dat was mijn favoriet, en is het nog. Mijn inspiratie voor Redrat putte ik niet uit andere stripverhalen, maar uit het observeren op straat. De tekenstijl vloeide daaruit voort.’
Redrat werd later bijgezet in het pantheon van de radicale jaren tachtig met zijn krakers, hanenkammen en leren jacks. Maar ineens, na een afwezigheid van 25 jaar, verschenen er in het najaar van 2009 bij uitgeverij Papieren Tijger twee nieuwe Redrat-avonturen. Helemaal uit het niets kwamen ze niet, want vorig jaar maakte de antiheld met zijn spitse snuit al een comeback in twee verhaaltjes die als bijlagen zaten bij de cd-verzamelbox van de Rondos, de Rotterdamse punkgroep waar Van de Weert ooit bij zong.
‘Verbijstering en ergernis over hoe de wereld teloorgaat waar je bij staat’ zetten Van de Weert ertoe aan Redrat weer nieuw leven in te blazen. Want waar de avonturen van het ratje in de verzamelbox nog betrekking hebben op de jaren tachtig, gaan we in aflevering 11 en 12 naar het heden en belandt de naar zingeving zoekende ex-punk Redrat in de wereld van yoga en New Age, grote bekken, aikido, cursussen Afrikaanse oerdansen en ongegeneerd consumeren.
Gelukkig zit er voldoende humor in de tekeningen om te voorkomen dat je denkt hier naar het werk van een verbitterde vijftiger te zitten kijken. Net als zijn schepper is Redrat ouder en zijn de idealen en vechtlust niet meer wat ze geweest zijn. Hij verkeert in een omgeving waar kopen de voornaamste drijfveer is (we zien een eindeloze reeks billboards met teksten als ‘Multiculti fun shop zondag!’ en ‘Handen af van onze koopzondag!’) en waar zelfs bejaarden op een scootmobiel hem een grote bek geven. Als hij op zondagmiddag zijn ouders in Huize de Eindstreep bezoekt, zit pa in een rolstoel naar porno te kijken terwijl ma in een pyjama zit te internetten en vraagt waarom zoonlief langskomt met een bloemetje. ‘Is het trouwens moederdag of zo?’
Deel 12 gaat, indachtig de affaire-Duyvendak, over ‘foute’ linkse verledens en het ‘posttraumatische-aktiesyndroom’. Een verontruste Redrat kiepert al zijn oude Crass-lp’s, zijn opruiende buttons en ander belastend materiaal in een vuilnisvat en gaat te rade bij een psycholoog, die suggereert dat zijn actieverleden wellicht met een hersenafwijking te maken heeft. ‘Gewoon normaal doen’, luidt zijn duurbetaalde advies, dat wil zeggen: tv kijken, consumeren en cynisch zijn. Redrat sjokt verder door het leven, komt zijn Duitse jeugdvriendin Ulrike tegen, heeft een korte opleving als actievoerder, maar ook Ulrike verlaat hem.
Wat Redrat zo genietbaar maakt is dat Van de Weert zijn alter ego steeds verder wegvoert van ‘comix’ en hem dichter en dichter naar Charlie Brown beweegt, niet alleen wat betreft de simpele, pakkende tekeningen, maar ook waar het gaat om het gevoel van melancholie, niet begrepen worden en eindeloos falen.
Maar net als Charlie redt Redrat het dankzij zijn onvermoeibare optimisme en veerkracht, ook al kijkt hij nog zo beteuterd als twee jochies op scooters hem in het allerlaatste plaatje toesnauwen: ‘Uitkijken klootzak!’