Er zit nog veel woede in de man, dat werd al snel duidelijk. Critici die hem verwijten te vrijelijk te citeren uit het werk van anderen: ‘All those evil motherfuckers can rot in hell.’ Een paar weken eerder ging de videoclip in première van Dylans nieuwe single Duquesne Whistle, openingsnummer van Tempest. De clip begint net zo opgetogen al het nummer zelf, met beelden van een jongen die over straat danst om zo indruk te maken op een meisje een paar meter voor hem. Bij een bloemenwinkel trekt hij een rode roos uit een emmer, die hij het meisje aanbiedt op het moment dat ze zijn auto in stapt. Tussendoor zien we Dylan zelf over straat lopen, hoed op zijn hoofd, handen in zijn zakken, maar dan laat in de avond, en omringd door dreigend ogende latino’s. Wanneer de jongen de roos wil overhandigen aan het meisje schopt ze hem in zijn gezicht, en vanaf het moment dat hij kort daarna in een busje wordt gedwongen en afgevoerd, transformeert de clip in een naargeestige uitbarsting van geweld uit de school van Reservoir Dogs.

Nu bevond Dylan zich al sinds zijn comeback-album Time Out of Mind (1997) op een creatieve piek, maar op het in een spuuglelijke hoes gestoken Tempest overstijgt hij zelfs zichzelf. Het is een bruisend album met de dood als middelpunt. Slotnummer Roll On, John gaat over John Lennon (‘I heard the news today, oh, boy’), het bijna veertien minuten durende titelnummer is meer dan een lied een verhaal, over het vergaan van de Titanic, en neemt de tijd voor de minder fraaie kanten van de menselijke overlevingsdrang. Maar de ware ster van het album is Dylans stem, de laatste jaren zo vaak bekritiseerd door concertgangers die hoopten dat de Dylan van de 21ste eeuw net zo klinkt als die uit hun vroegste herinneringen. Allerminst. Het is een stem als een oude trap: hij kraakt, piept en zucht. Maar alle drie prachtig. In prijsnummers als Long and Wasted Years en vooral Pay in Blood lijkt Dylan de tekstregels rechtstreeks van de bodem van zijn ziel te schrapen. Alsof er wat bloed meekomt, zo klinkt het.

Acht jaar jonger dan Dylan (namelijk uit 1949) is Billy Gibbons, de zanger/gitarist van waarschijnlijk de meest consistent ogende band uit de rockgeschiedenis: ZZ Top. Drie mannen, twee baarden, en hetzelfde sinds 1969. In de jaren tachtig werden ze door enkele hits, uitzinnige clips en het omarmen van de productiemethoden van dat decennium supersterren, maar inmiddels zijn ze al jaren terug bij de zuidelijke bluesrock waar ze mee begonnen. En Gibbons gebruikt nog steeds een peso-muntstuk als plectrum. Hun eerste album in negen jaar is geproduceerd door Rick Rubin, die eerder onder veel anderen Johnny Cash en Neil Diamond terug begeleidde naar hun essentie, en dat is hem opnieuw gelukt. La Futura is heerlijk, met als hoogtepunt I Gotsta Get Paid, een vrije cover van de vijftien jaar oude hiphop-culthit 25 Lighters. Dat had op talloze manieren mis kunnen gaan, een 63-jarige bluesrocker die ‘25 lighters on my dressa, yessa/ You know I gotsta get paid’ zingt, maar het is het coolste nummer van dit jaar geworden. En voor Gibbons’ stem blijkt hetzelfde te gelden als voor Dylan: hoe meer hoorbare slijtage, hoe mooier.


Bob Dylan, Tempest, label: Universal en ZZ Top, La Futura, label: American Recordings