Ze moeten zich bij uitgeverij HarperCollins rot geschrokken zijn toen Margaret Thatcher aankondigde dat haar autobiografie de vorm zou krijgen van een intellectuele terugblik. Het woord ‘intellectueel’ heeft in het Verenigd Koninkrijk nu eenmaal geen goede pers, zo stelt Patrick van IJzendoorn vast in zijn filosofische landenportret Londen denkt (uitg. Boom). Wie het vermakelijke boek eenmaal uit heeft, kan zich dan ook moeilijk aan het gevoel onttrekken dat de titel eigenlijk had moeten luiden: Londen denkt niet.
Er zijn twee manieren waarop journalisten in den vreemde om zich heen kijken. De eerste is die van een mateloze bewondering die zich laat overdonderen door alles wat ze op haar weg vindt. Die Heleen Mees-methode levert gewoonlijk slechts misleidende clichés en nooit een interessant boek op. De andere manier zoekt het in de bevreemding. Ze kijkt verbijsterd om zich heen en vraagt zich elke dag af hoe de samenleving waarin ze terechtgekomen is kan bestaan – ja zelfs voortbestaan. Het beste voorbeeld daarvan vond ik ooit in het boek The Russians van Hedrick Smith, ooit correspondent voor The New York Times in Moskou. Ik las het tegen het eind van de jaren zeventig en inderdaad zou het sovjetrijk het daarna niet lang meer maken. Een ander voorbeeld was de revolutionaire reisgids Neem nou Londen van Peter Brusse, in de jaren zestig correspondent in de stad die het gelukkig nog steeds goed maakt.
Neem nou Londen gaf het begrip ‘reisgids’ een geheel nieuwe betekenis. Dat kwam niet alleen door de vormgeving, die voor het boek deed wat Monty Python voor de televisie-esthetiek deed, maar ook door de toon. Brusse liet zien dat een reisgids persoonlijk kon zijn, doorsneden met precies die ironie waarvoor de beschreven stad zich zo goed leende. Londen denkt kenmerkt zich door eenzelfde soort hoofdschuddende vertedering. Van IJzendoorn, die in De Groene wekelijks de staf breekt over de bureaucratische bokkensprongen van New Labour, lijkt in dit boekje maar niet te begrijpen hoe de Engelsen zich zo in de luren kunnen hebben laten leggen. Schaapachtig laten ze zich bijna dagelijks koeioneren door politiek correcte en risico mijdende regels die het leven van iedere smaak en spontaniteit ontdoen. Gemopper ligt dan al snel op de loer, maar Van IJzendoorn redt zich daaruit met een genegenheid die zichzelf steeds weer opnieuw moed moet inspreken. Daar komen misschien wel de mooiste liefdes uit voort. In dit boek geldt die vooral het onverstoorbare pragmatisme waarmee Groot-Brittannië de obstakels van het leven en de geschiedenis onderkoeld het hoofd biedt.
Of bood. Want het Engeland van Van IJzendoorn is een mengsel geworden van Belgisch surrealisme, orwelliaanse paranoia en kafkaëske wet- en regelbeklemming, die de freeborn Englishman tot een wrange herinnering maakt uit een ver verleden. Is het werkelijk zo erg – en heeft dat iets uitstaande met de afwezigheid van een publiek intellectueel debat dat het moet stellen zonder de filosofen die zich vrijwel tot de laatste man hebben teruggetrokken achter de kloostermuren van de analytische filosofie? Stemmen van denkers die op een verstandige manier redeneren en toch iets te melden hebben dat ook buiten de colleges als interessant geldt, worden in het Verenigd Koninkrijk nauwelijks gehoord, aldus Van IJzendoorn. En dus ziet hij zich genoodzaakt publicisten als Roger Scruton en Frank Furedi op te voeren als het intellectuele geweten van de natie. Dat zijn vaardige schrijvers, maar op veel diepzinnigheid of werkelijk doordachte meningen zijn ze zelden betrapt.
Wellicht pakt juist hier de Britse allergie voor intellectualiteit averechts uit. Zo onaangedaan als het land de grootspraak van de twintigste-eeuwse ideologieën van zich liet afglijden, zo weerloos staat het nu tegenover een intelligente ideologie als die van New Labour. Tegen de wetten en regels die deze bijna dagelijks uitvaardigt kan het gezond verstand immers niet zo veel inbrengen. Natuurlijk moeten kinderen veilig kunnen spelen; natuurlijk moet de diversiteit van het land multicultureel worden gehonoreerd.
Het is alleen het geheel van al die wetten dat de morele woestenij schept die door Van IJzendoorn wordt aangeklaagd en waarin het gezonde verstand uitmondt in absurditeit. Dat is, in de sterkste betekenis van het woord, tragisch – maar juist voor die categorie heeft de Britse nuchterheid nooit veel gevoel gehad. En dus kon ze erdoor in de rug worden overvallen, zonder dat ze wist wat haar overkwam. Haar allergie voor ieder spoor van metafysica maakte haar blind voor de zwakheid van wat ooit haar grootste sterkte was. Van haar praktische zin rest alleen nog de kortzichtigheid.
Dichters & Denkers
Praktische zin
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2008/27
www.groene.nl/2008/27