Als kerstpremière in het Pruisische Staatstheater bij de Gendarmenmarkt (aan de Berlijnse boulevard Unter den Linden) is in 1935 Hamlet voorzien. Het is de bedoeling om die productie later, tijdens de Olympische Spelen in de zomer van 1936, in te zetten als galavoorstelling voor buitenlandse eregasten van de nazi’s. De titelrol zal worden vertolkt door intendant Gustaf Gründgens. Regie voert de Hausherr en vaste regisseur van het Weense Burgtheater, Lothar Müthel (die in zijn standplaats enkele jaren later een antisemitische versie van De koopman van Venetië zal regisseren, maar dat terzijde). Er wordt reikhalzend naar de galavoorstelling van Hamlet uitgekeken. En ze gaat te elfder ure niet door. De eeuwig en altijd aan zijn kwaliteiten twijfelende Gustaf Gründgens raakt overspannen en wordt in een Berlijns sanatorium opgenomen, zo meldt de boulevardpers.

Op 21 januari 1936 komt de première er alsnog. Hitler, Göring, Goebbels en de nazi-ideoloog annex hoofdredacteur van de partijkrant Völkischer Beobachter Rosenberg zitten in de zaal. Gründgens zal later in een vraaggesprek over de voorstelling vertellen: ‘We wilden de Deense prins deze keer niet neerzetten als een melancholisch-dromerige weifelaar of een zenuwzieke zwakkeling, maar als een mens van de daad, agressief op het wilde af, een slimme, bijna geslepen regisseur van zijn eigen verbazing.’

De verbazing over de productie is sowieso groot. De Berliner Zeitung am Mittag schrijft op 22 januari 1936: ‘Deze Hamlet is diep doordacht en op een spitsvondige manier berekenend, boeiend, bij vlagen zelfs overweldigend in iedere toon en iedere beweging. Men kan vraagtekens zetten bij de wijze waarop de vijf grote monologen worden gespeeld. De dwaasheid van de Hamlet-figuur wordt hier en daar artistiek over de top gespeeld. Het lijkt soms meer Mephisto dan Hamlet – maar de soevereine houding waarmee uiteindelijk alles meesterlijk en speels op zijn plek valt, is overtuigend.’ De Berlijnse criticus Herbert Jhering uit in Berliner Tageblatt zijn bedenkingen: ‘Een uitstekende toneelspeler doet hier Hamlet, maar hij doet dat zonder het tweede gezicht van de rol te tonen, zonder de diepere achtergrond, het veranderende wereldbeeld dat onder de verzen ligt, mee te laten resoneren.’ De latere literatuurcriticus Marcel Reich-Ranicki, die als vijftienjarige scholier de uitvoering ziet, schrijft in zijn memoires dat hij juist ‘de tragedie van de intellectueel te midden van de gruwelijke constructie van een misdadige staat’ heeft gezien.

Een dag later verschijnt de recensie in de nazi-krant Völkischer Beobachter. Daar is men not amused. Toneelredacteur Braumüller vindt de voorstelling een ‘bewuste vereenvoudiging van Hamlet, eine Verkleinerung zelfs’, waarin de houding van de Deense prins wordt gespeeld vanuit ‘een overtrokken stichtelijk intellectualisme, overigens een typische karaktertrek van het joodse ras’. De rolopvatting van Gründgens wordt eigenaardig genoemd, een mededeling die wordt gestoffeerd met nieuwe, door Goebbels de wereld in geblazen geruchten over zijn vermeende homoseksualiteit en ‘affaires’ met jonge jongens. Kort daarop wordt Gründgens pontificaal en demonstratief door Hitler in audiëntie ontvangen, een gebeurtenis waarvan de kranten uitgebreid melding maken. Thomas Mann schrijft op 6 maart 1936 in zijn dagboek: ‘Herr Gründgens staat volop in lentebloei, met een inkomen van 120.000 Reichsmark, de levenswijze van een edelman en een landgoed met raspaarden. Tegen Rosenberg, die hem vervolgt en Goebbels, die hem haat, wordt hij ingedekt door Göring, die hem voor de camera’s bij Hitler thee laat drinken, waarna Rosenberg weer doorgaat met hem te vervolgen. Arme Herr Ab-Gründgens!’

Erika Mann, de ex-vrouw van Gründgens, schrijft in een brief: ‘Gustaf koketteerde een jaar of tien geleden, toen Klaus (Mann – lz) zijn Revue zu Vieren voor ons schreef, nog met links. Dat was al een leugen. Nu is hij als Hamlet in zijn eigen levensleugens verstrikt geraakt, onze Beroemde Toneelspeler. Toen ik voor ons cabaret Pfeffermühle het lied Prins van Leugenland schreef, was dat aan hém opgedragen omdat het over hem gaat. Nu is de arme Gustaf zelf de Prins van Leugenland geworden.’

Op zijn voorspraak wordt de communistische toneelspeler Ernst Busch vrijgelaten

Gustaf Gründgens is dé excellente toneelspeler van het Derde Rijk en sowieso de beste van zijn tijd. Hij is protégé van Göring (die over de staatstheaters gaat) en hij wordt (onder meer vanwege zijn biseksualiteit) gehaat door cultuur- en propagandaminister Goebbels. Hij laveert tussen die twee vuren. En speelt de beide heren behendig tegen elkaar uit. In een biografie, onlangs verschenen ter gelegenheid van zijn vijftigste sterfjaar, wordt overtuigend aangetoond dat Gründgens bepaald geen kleine speler is in het nazicircus, zoals hij zelf altijd beweerd heeft. De top van de nsdap, Hitler en Himmler incluis, schuiven in 1934 de toneelspeler als enige kandidaat voor de post van chef van het Pruisische Staatstheater naar voren. De nazitop eist binnenskamers op hoge toon dat hij een loyale participant zal zijn in de georkestreerde nazicultuur. Ze willen goeie sier met hem maken, om het wegvallen van coryfeeën als Marlene Dietrich en Fritz Lang te compenseren. En Gründgens verkoopt zijn huid duur. Hij onderhandelt hard en bedingt vrijheden en manoeuvreerruimtes, waarbinnen hij veel collega’s (ook joodse en communistische) uit de klauwen van de nazi’s kan redden. En voorkomt dat in de staatstheaters nationaal-socialistische rotzooi gespeeld wordt.

In de Gründgens-biografie van de Duitse theaterwetenschapper Thomas Blubacher wordt overtuigend aangetoond dat de verlegen en bepaald niet moedige Gründgens herhaalde malen de streken van de nazitop brutaal trotseert. Als in november 1933 de populaire communistische toneelspeler Hans Otto door de Gestapo wordt gemarteld en vermoord en Goebbels eist dat dit feit door alle toneelcollega’s wordt doodgezwegen, organiseert én betaalt Gründgens zijn begrafenis en is hij er ook prominent bij aanwezig.

Op zijn persoonlijke voorspraak wordt de communistische zanger en toneelspeler Ernst Busch uit het concentratiekamp vrijgelaten en bij zijn ensemble ingekwartierd. Gründgens biedt diverse joodse collega’s bescherming en huisvesting. Nationaal-socialistisch repertoire, zoals het toneelwerk van Hanns Johst, laat hij snel in première gaan en haalt het even snel weer van het repertoire (omdat die stukken ook nooit lopen) om ze te vervangen door Duitse klassiekers. En die voorstellingen van Duitse klassiekers zijn van hoge kwaliteit. Herbert Jhering schrijft in 1935: ‘De erfvijand van het toneel is middelmatigheid. Middelmatig is Gründgens nooit. Nooit grijs, niet stompzinnig, altijd opwindend en vol vuur, een spraakkunstenaar, een gelaatskunstenaar, een uitdrukkingskunstenaar. Een werkelijke Schauspieler, een onvervalste kermisklant en variété-artiest ook, altijd meeslepend en altijd fascinerend.’

Terwijl Berlijn zich opmaakt voor de Olympische Zomerspelen verhuist Gründgens in het voorjaar van 1936 tijdelijk naar de roddelpagina’s van de Völkische Beobachter. Als hij voor een korte lentevakantie vertrekt naar Taormina op Sicilië, heet het in de nazikrant opeens dat ‘meneer de intendant zijn welverdiende rust zoekt in een bolwerk (Hochburg) van geraffineerde homoseksualiteit’. Er worden geruchten verspreid dat hij door de Führer persoonlijk zou zijn gewaarschuwd, dat hij zelfs al in een concentratiekamp is opgesloten. Terug in Berlijn wordt Gründgens bij zijn eerste (her)optreden als Hamlet door het publiek weliswaar onthaald op open doekjes, ovaties en bloemenhuldes, maar de Völkische Beobachter ruikt lont en begint vuurtjes te stoken. Begin mei 1936 verschijnt een paginagroot artikel onder de kop ‘Hamlets politieke heldendom’, waarin het stuk der stukken wordt geduid als de tragedie van het ‘nordisch-arische verantwoordelijkheidsgevoel’, dat niet mag worden bezoedeld met ‘decadente en morbide ijdelheden, waarin men de trekken herkent van de gentleman-misdadiger Oscar Wilde’.

De krant dringt er sterk op aan opvoeringen van Hamlet te vrijwaren van de ‘door een joodse mentaliteit beïnvloede opvatting over Shakespeare’s held als babbelzieke en verwijfde neurasthenicus, als het ware een Dorian Gray van de zestiende eeuw’. Nu raakt Gustaf Gründgens in paniek. En hij ontsteekt in razernij. Hij laat een brief voor Göring bezorgen waarin hij emigratie aankondigt. Hij neemt de nachttrein naar Basel, waar hij op 4 mei 1936 arriveert bij vrienden. Hermann Göring – van wie de uitspraak is genoteerd: ‘Wie flikker is bepaal ik’ – belt zijn protégé nog dezelfde dag. Hij verzekert Gründgens dat de redacteuren die verantwoordelijk zijn voor het gewraakte artikel ondertussen zijn gearresteerd. En hij informeert wat Gründgens wil. Een hoger salaris? Een groter landgoed? Een ministerspost?

uit het concentratiekamp

Sommigen menen dat Gründgens een definitieve status als balling overweegt. Andere intimi vinden dat onzin: hij doet alsof, hij weet dat hij nodig is voor het kunstzinnig blazoen van de nazi’s, hij onderhandelt opnieuw hard over de voorwaarden voor zijn terugkeer. En terugkeren doet hij. Zijn Hamlet wordt het hoogtepunt van het cultureel programma tijdens de Olympische Spelen. En Gründgens huwt zijn Ophelia, de tien jaar jongere rising star van het Duitse toneel, Marianne Hoppe. Berlijners zingen in de kroegen: ‘Hoppe, Hoppe, Gründgens, die kriegen keine Kindgens’.

Op de dag van hun huwelijksvoltrekking, 19 juni 1936, kondigt een Parijse krant aan een roman in afleveringen te gaan publiceren, onder de titel Mephisto: Roman van een carrière. De schrijver is Klaus Mann. En het boek schijnt te gaan over een zekere beroemde toneelspeler die een hoge post bekleedt in een land met een duister regime. De Amerikaanse journaliste Janet Flanner woont de huwelijksvoltrekking bij en ziet die avond Gründgens’ Hamlet, in een galavoorstelling tijdens de Olympische Spelen. Ze schrijft: ‘De grote toneelspeler maakt van de sterfscène van de titelheld meer Wagner dan Shakespeare. Om hem heen marcheren soldaten, klinkt trompetgeschal en wapperen vaandels. Het lijkt wel een karikatuur van een opvoering door amateurs. Ik verlaat het Schauspielhaus walgend, of ik een slecht georkestreerde partijbegrafenis heb gezien.’

Ruim een kwart eeuw later, op 9 april 1963, wordt in de grote zaal van Schauspielhaus Hamburg, waar Gründgens na de oorlog intendant is geworden, een reprise-doorloop gehouden van Hamlet. Regie: Gründgens, titelrol: Maximilian Schell. Maar die is er niet. Hij heeft van zijn regisseur toestemming gekregen om in Los Angeles de Oscar-uitreiking bij te wonen. Een invaller leest de rol. En dan springt Gründgens opeens het toneel op en speelt zelf een aantal scènes mee. Het gaat meteen als een lopend vuurtje door het hele gebouw. Uit de kantines, uit de kantoren, uit de werkplaatsen drommen toneelspelers, technici, timmerlieden en secretaresses samen in de zaal. Marianne Hoppe, die Gertrude speelt, weet nog hoe hij uit de coulissen ‘moeder, moeder’ roept en dan de slaapmakerscène uit het derde bedrijf met haar speelt, met alle energie die nog in dat toneelspelerslijf zit. Het is Gründgens’ informele afscheid van het toneel. Als het klaar is zegt hij: ‘So, nun wisst ihr wie es zu sein hat’.

Een half jaar later is hij dood.


Meer lezen? Thomas Blubacher, Gustaf Gründgens: Biographie, Henschel Verlag, € 35,90

Beeld: Flairnetzt.de