De uitgever had de jeugdherinneringen van Louis Velleman in een razendsnel tempo in productie genomen zodat de schrijver het nog voor zijn overlijden onder ogen zou krijgen. Met een kofferbak vol drukwerk reden wij naar het Brabantse dorp waar hij na zijn pensionering was neergestreken. Hij was er inderdaad slecht aan toe. Naast hem stond een apparaat om hem uit de ergste ademnood te helpen. Op de tafel stonden water, vruchtensap en melk, want als je niet of nauwelijks meer eet, word je door een permanente dorst gekweld.

Zelf kregen wij van Martje Velleman een glaasje gedistilleerd, spul waarnaar de zieke allang niet meer taalde. Wij hieven het glas. ´Tja, Louisª, sprak de uitgever, ‘op je gezondheid’ kunnen we moeilijk zeggen.ª

Hij had zijn dood en crematie voorbereid met dezelfde precisie die bij leven en welzijn zijn kenmerk was. Het moest op een zaterdag gebeuren omdat de dokter door de week heel andere dingen aan het hoofd had, en bovendien had die man, een huisvriend, dan de zondag om de emoties te verwerken.

Typisch Louis.

Na twee uur namen wij afscheid. Dat is ook niet zo eenvoudig. Wat zeg je tegen een man die je nooit meer zult zien? ´Tot ziens, Louis!ª? Dus greep ik de reddende hand van de joden en zei: ´Louis, mazzel en brooche…ª Het zou, dachten wij, nog enkele weken duren. Het zouden in werkelijkheid slechts enkele dagen zijn.

Louis Velleman was een van de journalistieke kanonnen van Het Vrije Volk in de periode dat ik bij deze krant een in de diepste provincie geparkeerde waterdrager was. Wij, de in aanmerkelijk lagere echelons tewerkgestelde verslaggevers, volgden zijn belevenissen op gepaste afstand.

Bij het sociaal-democratische dagblad was er een enorme afstand tussen de profi’s die de revoluties en rampgebieden in kaart brachten en het jonge volkje dat in de lokale edities berichtte dat deze of gene alcoholische zonderling op het nippertje aan zijn lange, halfvervuilde haren uit de plaatselijke Boerenwetering was getrokken. Even later transfereerde ik naar Vrij Nederland als lid van de Gideonsbende die vastbesloten was de hele wereld op te rollen, inclusief de zelfgenoegzame sociaal-democratie.

Alles mocht, alles kon, desnoods een reportage of vraaggesprek vanuit het exotische België. Ik zie mijzelf nog zitten op die zaterdagmiddag in december 1970, half opgerold in een versleten crapaud, luisterend naar de radio. In de ether Louis Velleman, de Brusselse correspondent van zowel Het Vrije Volk als de Vara. Het ging over de berichtgeving over België door het programma Dit is het Begin. ´Aangaande de Belgische toestanden wou ik nou wel eventjes iets zeggen en geef dat dan maar even door aan de jongensª, sprak Velleman met zijn lichte, wat nasale tenor. ´Wat ze natuurlijk in principe betogen is volkomen waar. Het is een hele of halve politiestaat. Hier heersen afschuwelijke toestanden waar ik al dertien jaar tegen vecht en ik zal nooit een decoratie krijgen.ª

´Goed, hartelijk dank, meneer Vellemanª, zei de interviewster.

´Ja, de groeten, hoorª, zei Louis Velleman.



Een week later zat ik tegenover de man die op zijn vijftigste al een der nestoren der vaderlandse journalistiek was. Het verdriet van België, verklaarde Louis Velleman zonder omhaal van woorden, was de taalstrijd. ´De taalstrijd is een nationale neurose geworden. Honderden mensen hebben blijkbaar niets beters te doen dan ‘s nachts de straat op te gaan om bordjes te bekladden omdat er Frans of Vlaams op staat. Infantiel lijkt mij hiervoor het juiste woord. Het wordt werkelijk langzamerhand onmogelijk om nog een normaal gesprek te voeren. Waar je ook bent, tot in de sauna toe, het onderwerp van gesprek komt automatisch op de taalstrijd.ª

Zo onverbloemd sprak men in die dagen nog niet over Buurman Belg. Het was een paginavullend proces-verbaal over alles wat fout en verkeerd was, zowel in het Frans- als in het Nederlandssprekende deel der natie, gepresenteerd onder de chocoladelettergrote kop ´Het aantal Vlamingen waarmee een normaal gesprek mogelijk is, is uitermate kleinª. Het kostte Velleman — bleek later — inderdaad de Leopoldsorde, de onderscheiding die koning Boudewijn van plan was Louis Velleman bij zijn verhuizing van Brussel naar Londen op de revers te spelden.

Ongedecoreerd stak hij het Kanaal over, vastbesloten die andere merkwaardige natie, met haar druipsnorren en principiële klassenverschillen, in kaart te brengen.



Het moet voor Velleman een merkwaardige ervaring zijn geweest om mee te moeten maken hoe zijn Vrije Volk van de grootste krant van Nederland verschrompelde tot een regionaal dagblad voor Rotterdam en omgeving. Gelukkig had hij nog altijd een massacommunicatiemiddel als de Vara tot zijn beschikking om te berichten over de klunzige wijze waarop de Engelsen door al die jaren heen probeerden in het gekoloniseerde Noord-Ierland de rivaliserende protestanten en katholieken uit elkaar te houden.

Hij schreef over God en de wereld — en natuurlijk met name over de regio’s waar hij als correspondent opereerde. Waarom is Louis, lees Levi, Velleman eigenlijk nooit een correspondentschap in Israel gegund, de natie waarmee de sociaal-democratie van oudsher hechte banden heeft? Misschien wilde hij niet, omdat het immers moeilijk is objectief te berichten over de dingen die je ter harte gaan. Wel mocht hij de twee oorlogen verslaan die in de jaren zestig de regio verscheurden, waaronder de Zesdaagse Oorlog van 1967, toen Nederland nog als één man achter Israel stond.

Altijd heeft hij geprobeerd zijn particuliere betrokkenheid buiten zijn journalistieke werk te houden. Dat is in Brussel en Londen eenvoudiger dan in Tel Aviv, met name als dit onder het mortiervuur van een overmachtige militaire meerderheid ligt. Met de koffer aan de hand begaf Velleman zich naar het plaatselijke Hilton-hotel. ´En daar was die man. Een hele grote, keurig geklede man. Waar ik vandaan kwam, wilde hij weten. Uit Amsterdam? Hij greep me. Hij zoende me. Hij liet me niet los. Een vrouw kwam erbij. Ze viel me om de hals. Het was tot in Tel Aviv doorgedrongen hoeveel miljoenen guldens op dat moment al in Nederland waren ingezameld voor Israel. Ik huilde ook een beetje. Het anti-beeld van de oorlogsverslaggever aan het front.ª

Hij is het prototype van een joods proletariërkind dat goeddeels op eigen kracht een carrière heeft bevochten en behoort tot de besten, de ijverigsten, de meest ambitieuzen. In de archieven van de Nederlandse arbeidersbeweging ligt zijn sollicitatiebrief van 11 oktober 1939, gericht aan de algemeen directeur van Het Volk. Het was altijd al zijn wens geweest de journalistiek in te gaan. De jonge Velleman schreef: ´Een onverklaarbare drang drijft mij naar dit beroep.ª Eigenlijk was de sollicitant met zijn mmlo-diploma niet intellectueel genoeg uitgerust, besefte hij, voor het verslaan van de socialistische schoorsteenbranden. ´Ook weet ik dat ik heel veel zal moeten leren, maar ik ben gaarne bereid zeer hard te werken om mijn doel te bereiken.ª

Zo’n brief is onweerstaanbaar, in zijn eerlijkheid en emancipatiedrift. Dus liet de algemeen directeur van Het Volk weten dat Velleman op 6 november 1939 als bezoldigd volontair (ƒ50,- per maand) bij het filiaal Haarlem in dienst kon treden. Hongerig naar kennis is Louis Velleman altijd gebleven: na de oorlog onder de vleugels van Het Vrije Volk, na zijn pensionering toen hij besloot in een collegezaal vol twintigjarigen psychologie te gaan studeren.

Psychologie? Je moet tenminste pensioengerechtigd zijn om tot het besef te komen dat de medemens niet te doorgronden is. Pensionering? Een journalist laat zich niet pensioneren. Dus beklom Louis Velleman met stramme tred de trap die naar de burelen van De Krant Op Zondag leidde, als de aanstaande redacteur buitenland, in welke functie hij bewees dat zijn journalistieke vakmanschap nog steeds geen enkele slijtageplek vertoonde.

En toen De Groene Amsterdammer hem in die periode uitnodigde in de luwte van de zondag een profiel van John Major, de nieuwe leider van de Britse Conservatieven, te schrijven, lag het gevraagde binnen 48 uur in de brievenbus. Inhoudelijk doordacht, stijlvol geformuleerd, precies op maat, geen letterteken te lang of te kort. Het is een soort creatieve neurose die het kenmerk is van een oudere verslaggever: het gevraagde artikel is precies op maat en wordt geen minuut na de deadline ingeleverd.

Trouwens, een knappe eindredacteur die een slordig geformuleerde zin of een onuitgewerkte gedachte op het spoor komt! Medewerkers als Louis Velleman zijn een zegen voor dag- of weekbladen die van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat kreunen onder het gewicht van de vodderigheid die alle mogelijke dilettanten tegen nvj-tarief op het bureau durven te deponeren.

Zo niet Louis Velleman. Hij heeft al zijn journalistieke werkzaamheden ongetwijfeld met professionele trots bedreven.



Toch ben ik, als verantwoordelijke voor De Groene Amsterdammer, zo hooghartig te beweren dat hij pas bij dit weekblad, in de avond van zijn leven, tot volle wasdom is gekomen. Bij Het Vrije Volk schreef Velleman, zoals iedereen, noodgedwongen enigszins op zijn hurken, terwijl hij in zijn tien jaren als medewerker van De Groene onbelemmerd kon demonstreren dat hij werkelijk meester op alle wapenen was: in het commentaar zowel als in het essay, zowel in het vraaggesprek als in de reportage. Véél Engeland, véél Noord-Ierland, naties waarin hij inmiddels veel particuliere hartstocht investeerde. Tussen de bedrijven door interviewde hij zijn leeftijdsgenoten: zijn oude vriend Sicco Mansholt en ´de notulist van Sobiborª Jules Schelvis. Het waren vraaggesprekken waardoorheen af en toe het stukje autobiografie schemerde dat Louis Velleman tot dusverre grotendeels uit de weg was gegaan.

Hij ondervroeg Wim Ibo, representant van die andere minderheidsgroep. ´Veel joden hebben van de holocaust iets overgehoudenª, zei Louis Velleman. ´Ze duiken niet onder, maar wel weg. Ze proberen zo min mogelijk op te vallen. Bang dat de mensen weer ‘vuile jood’ of ‘Jude’ zullen roepen, of: ‘Hebben ze vergeten je te vergassen?’ Heb jij als homo ook niet zoiets?ª

Heeft Milo Anstadt voor en na de oorlog werkelijk nooit iets van antisemitisme gemerkt? Maak dat een ander wijs! Louis Velleman sloeg hem met zijn particuliere belevenissen om de oren: ´Als jood kon je in de jaren dertig alleen maar terecht bij een joods bedrijf. Gerzon, de Bijenkorf of zo. Niet bij Vroom & Dreesmann of Peek & Cloppenburg. Ik werd als joods jongetje op straat altijd Moos genoemd. Jongens, mag Moos mee voetballen? Nee, Moos, vandaag niet.ª



Het moet hem altijd dwars hebben gezeten. In zijn jeugdherinneringen heeft hij al die ellende eindelijk van zich af geschreven. Eigenlijk heet ik Levi… Het was de bedoeling dat het echte, complete gedenkschriften zouden worden, van de wieg tot het graf, maar daarvoor was mijn vriend Louis helaas niet meer de tijd vergund.

Zijn laatste bijdrage aan De Groene Amsterdammer was een eenregelig faxbericht. Het werd even voor het nieuwe millennium verzonden, in de donkere dagen dat Jan en alleman elkaar voor de man of vrouw van de eeuw placht uit te roepen. Allemaal onzin, meende Louis Velleman. ´Of wij het leuk vinden of niet, de man van de eeuw is Adolf Hitler.ª Dáár moesten wij, als wij flink waren, een fors en principieel artikel over maken!

De wijze, oude man werd binnen een week op zijn wenken bediend.



De jeugdherinneringen van Louis Velleman, Eigenlijk heet ik Levi, verschenen een week voor zijn overlijden bij uitgeverij Mets en Schilt te Amsterdam, 158 blz., #131;29,90