Piet Nak (1906-1996) was tot het allerlaatst van zijn leven koppig, eigenwijs en overtuigd van zijn plaats in de geschiedenis. Hij was een erkende, maar erg vereenzaamde verzetsheld. Aan het einde van zijn leven had hij met iedereen ruzie. Toen ik hem leerde kennen was hij 86 jaar. Hij woonde alleen in een flat in IJmuiden, mager, oud, ongenaakbaar en toch sympathiek. Mij maakte hij het ook niet gemakkelijk. Iemand had me erop gewezen dat Piet Nak begin 1942 twee maanden lang met mijn vader in een cel van het Huis van Bewaring aan de Weteringschans had gezeten. Dat wist hij nog wel. Maar wat er volgde was een niet zo heldhaftig verhaal. Hij herinnerde zich dat mijn vader in werkplunje was gearresteerd en dat er een knoop van z’n gulp af was. ‘We zijn hier wel in de bajes, maar daarom kunnen we er nog wel netjes uitzien’, had Piet gezegd, en hij had om een naaidoosje gevraagd en die knoop aan de broek genaaid.

Piet Nak wilde niet meer naar de Dokwerker op het Jonas Daniël Meijerplein voor de jaarlijkse herdenking van de Februaristaking van 1941, waarvan hij een van de initiatiefnemers was geweest. Die Dokwerker van Mari Andriessen stond daar ten onrechte, want niet de dokwerkers maar de gemeentearbeiders waren de Februaristaking begonnen. De dokwerkers hadden in februari 1941 wel gestaakt, maar dat was tegen uitzending naar Duitsland. ‘Als je ziet wat een leugens er over de Februaristaking worden geschreven, dan geloof je toch nooit meer dat Jan van Schaffelaar ooit van die toren in Barneveld is gesprongen’, mopperde hij. Hij ging, zei hij, op 25 februari liever naar het monument voor zijn gefusilleerde verzetsmakker Willem Kraan, want ‘dat was de man’: de man die op zondag 23 februari 1941 bij hem thuis kwam en huilend vertelde wat hij had gezien in de Amsterdamse Jodenhoek, waar honderden joodse jongens en mannen met afschuwelijk geweld door de Duitsers werden opgepakt. Toen besloten ze samen dat daar tegen gestaakt moest worden.

Willem Kraan en Piet Nak waren allebei gemeentearbeider. Willem Kraan was stratenmaker, Piet Nak vuilnisman en ze waren allebei communist. Beide vrienden kenden de Amsterdamse Jodenbuurt goed. Piet Nak ging daar, zoals zoveel Amsterdammers, op zondagochtend heen om te luisteren naar de standwerkers en hun grappen; de schoonouders van Willem Kraan woonden vlak bij de Nieuwmarkt, tegen de Jodenbuurt aan.

Piet Nak werd in 1906 geboren in de Borgerstraat in Amsterdam-West. Hij groeide op in de Jordaan, als jongste zoon in een familie met veertien kinderen. Zijn vader was sigarensorteerder en ook Piet ging als veertienjarige jongen naar de sigarenfabriek in Krommenie – doorleren was er in zo’n groot gezin niet bij. Vanaf z’n vijftiende ging hij bij de Amsterdamse stadsreiniging werken, eerst als rateljongen en straatveger. Er was, in die vooroorlogse standenmaatschappij, genoeg om zijn verontwaardiging te wekken. De bewoners van de nette Valeriusstraat bijvoorbeeld, die hem uit hun portiek jaagden als hij daar schuilde voor de regen. ‘Wat een wereld’, dacht hij, ‘als wij veertien dagen geen vullis ophalen, komen jullie om in je eigen vuil.’ Voor hem waren alle mensen gelijk. Na het Jordaanoproer van 1934, toen de werklozen in opstand kwamen tegen de verlaging van de steun, besloot hij lid te worden van de Communistische Partij. Illegaal, omdat hij anders ontslagen zou worden.

Wat er in nazi-Duitsland gebeurde wist hij heel precies, omdat hij gevluchte Duitse communisten in huis had en incidenteel ook over de grens hielp. Bovendien zag hij tijdens de door Gerard Vanter georganiseerde besloten filmvertoningen in Rialto hoe het er in Duitsland toeging. Maar hij was niet verontwaardigd of teleurgesteld toen de Sovjet-Unie en Duitsland in augustus 1939 het beruchte Molotov-Ribbentroppact sloten. In zijn ogen kon de Sovjet-Unie niet anders, nadat Engeland had geweigerd een bondgenootschap met Rusland aan te gaan. Maar toen in mei 1940 de Duitsers Nederland binnenvielen was hij natuurlijk zeer geschokt: ‘Ik stond te vegen op de Hoofdweg toen ze de stad binnen kwamen rijden en de tranen liepen over mijn wangen.’

Toch veranderde er voor hem aanvankelijk niet veel. De Afdeling Overheid van de Communistische Partij was voor de oorlog ook al illegaal. Per bedrijf was er een wekelijkse bijeenkomst. Piet Nak was gekozen tot vertrouwensman van de reiniging en kwam op die manier in contact met vertrouwensmannen van de andere gemeentebedrijven. Ze kregen instructies van een voor hen onbekende illegale leiding.

Van de razzia’s op zaterdag 22 en zondag 23 februari, waarbij meer dan vierhonderd jonge joodse mannen werden opgepakt, had Nak zelf niets gezien. De leiding van de cpn had volgens hem de partijleden afgeraden naar de Jodenbuurt te gaan, maar zijn vriend Willem Kraan was zondagochtend bij zijn schoonouders in de Nieuwmarktbuurt en zag wat er aan de hand was. Hij ging naar Nak en samen bedachten ze dat er een staking georganiseerd moest worden. Ze gingen op de fiets degenen die ze kenden af om te waarschuwen dat er maandagmorgen zou worden gestaakt. Pas in de avond kwamen ze op het idee de cpn-leiding op de hoogte te stellen en Frits Reuter te vragen een stencil te maken om tot staking op te roepen. Dat manifest was intussen al door Loe Jansen, lid van de landelijke leiding van de cpn, geschreven, maar dat konden Nak en Kraan niet weten. Het is het beroemde STAAKT!!! STAAKT!!! STAAKT!!! met de oproep PROTESTEERT tegen de AFSCHUWELIJKE JODENVERVOLGINGEN. Er was echter door de partijleiding nog geen datum voor die staking vastgesteld en maandagochtend bleek dat de actie van Kraan en Nak prematuur was. De staking kwam niet op gang, de arbeiders wilden de kat uit de boom kijken.

Kraan en Nak wilden toch doorgaan en zij besloten samen met partijgenoot Dirk van Nimwegen dat er die maandagavond een vergadering op de Noordermarkt zou worden gehouden. Ze waarschuwden zelf hun contacten. Op de Noordermarkt waren die avond driehonderd, volgens Nak zelfs vijfhonderd mensen aanwezig. Dirk van Nimwegen voerde kort het woord, staande op een schuilkelder. Blijkbaar vond Nak het te kort, want hij sprong daarna op de verhoging om er in zijn eigen woorden aan toe te voegen dat wat ze in Duitsland deden hun zaak was, maar ‘dat wij in Amsterdam in één straat met onze joodse vriendjes en vriendinnetjes hebben gespeeld, het zijn Amsterdammers, Nederlanders en daarom moet de boel morgen plat!’

De stakingsoproep werd nu overal door de illegale cpn verspreid. Nak kreeg het gevraagde stencil en stond de hele nacht thuis met de hand stencils te draaien, duizenden exemplaren. De volgende ochtend kwamen ze om half vijf bij elkaar. Eerst moest de tram plat, hadden ze besloten, maar het lukte ze niet de trambestuurders tot staken aan te zetten. Niemand wilde de eerste zijn. Nak ging op zijn fiets naar de Hugo de Grootstraat en heeft toen, zoals hij het zelf uitdrukt, ‘een vuiligheidje uitgehaald’. Hij zei daar dat alles plat lag in de stad en kreeg de mannen van de reiniging mee. Ook op andere plekken bleek de staking nu werkelijk begonnen. Vanaf dat moment konden ze de trams tegenhouden en verspreidde het nieuws van de staking zich over de stad. De eerste en enige massale staking tegen een pogrom was een feit.

De staking zou twee dagen duren, maar de directeur van de stadsreiniging belegde woensdag een vergadering om de staking af te gelasten. Terwijl daarover werd gediscussieerd, vielen de Grünen binnen. Veertig gijzelaars werden meegenomen en drie mensen gearresteerd, onder wie Nak. Met ploertendoders en koppelriemen werd hij afgetuigd, maar de Duitsers wisten niet wat zijn rol bij de staking was, ze beschuldigden hem ervan met een zakmesje een Duitse matroos te hebben vermoord. Naar eigen zeggen moest Nak gebukt op een tafel ronddraaien en zeggen: ‘Ich bin ein Mörder, ich bin ein Mörder.’ Om hem heen moest een rij joden rondjes draaien en roepen: ‘Wir sind Volksverräter.’ Daaromheen liepen gearresteerde ambtenaren van Sociale Zaken, die moesten roepen: ‘Wir dürfen nicht mehr streiken’, en die werden weer omringd door communisten die moesten schreeuwen: ‘Wir sind Kommunist.’

Na een week werd Nak losgelaten, hij zag er verschrikkelijk uit, helemaal bont en blauw geslagen. Hij dook twee maanden onder, daarna nam hij zijn werk weer op. In november werden hij en een groot aantal anderen opnieuw gearresteerd. Hij zat vier maanden, maar ontkende iets met de communisten te maken te hebben. Niemand verried hem. Om de een of andere reden werd hij vrijgelaten. De anderen, onder wie Willem Kraan, waren minder gelukkig: achttien van hen werden gefusilleerd. In mei 1943 werd Nak nog eens, samen met zijn vrouw gearresteerd, op beschuldiging van hulp aan joden. Maar ook toen werd hij vrijgelaten. Tot het einde van de oorlog bleef hij De Waarheid drukken.



Na de oorlog ontstond er een steeds hoger oplopende controverse over de rol van Nak en Kraan bij de staking. In cpn-kringen vond men dat hij hun rol veel te prominent voorstelde. In 1954 verklaarde Nak in een brief die in De Waarheid werd afgedrukt dat Willem Kraan en hij hun rol in de staking slechts hadden kunnen spelen als leden van de Communistische Partij: ‘Alleen de gedachte dat twee personen een staking in die tijd konden organiseren, zou al politieke waanzin zijn.’ Toch werd er later vaak over hem geschreven dat hij ‘de organisator van de Februaristaking’ was geweest, vooral nadat hij uit de cpn was gegaan. In 1956, na het neerslaan van de Hongaarse Opstand, verdedigde Nak nog een van de gebouwen van de cpn. Maar in 1958 brak hij met de partij, naar zijn zeggen omdat hij zijn vroegere kameraden die nu uit de partij waren gezet geen ‘onderwereldfiguren’ kon noemen. Maar zijn geloof in het communisme verloor hij niet. Had Lenin niet gezegd dat het nog wel vierhonderd jaar kon duren voordat een goede communist werd geboren?

Het kostte hem moeite na de oorlog weer een bestaan op te bouwen. Hij was tijdens de oorlog afgekeurd en kon het werk bij de stadsreiniging niet meer aan. Maar uitkeringen waren karig en een vergunning als sigarenwinkelier werd hem geweigerd omdat hij geen middenstandsdiploma had. Toch lukte het hem aan de slag te komen, als goochelaar onder de naam Pietro Nakaro. Zijn dochter assisteerde hem en de goochelshow werd een succes. In 1963 moest hij ook hiermee stoppen en kreeg hij een uitkering van de Stichting 1940-1945.



Pas na zijn breuk met de Communistische Partij wordt Nak door kranten als Het Parool en door de televisie ontdekt. Na een interview in Achter het nieuws krijgt hij in 1966 van een aantal joodse Nederlanders een reis naar Israel aangeboden waar hij, en postuum ook Willem Kraan, een Yad Vashem-onderscheiding ontvangt. Zijn nieuwe vrienden vervreemdt hij onmiddellijk weer van zich, doordat hij in 1969 samen met anderen het Palestina Comité opricht. Hij maakt het in hun ogen nog erger door in april 1971 zijn Yad Vashem-onderscheiding onder politiebegeleiding terug te brengen naar de ambassadeur van Israel in Den Haag.

Ook andere nieuwe vrienden haken snel af. In de Vietnam-beweging krijgt hij het aan de stok met activisten die zijn acties veel te vreedzaam vinden. PvdA’er Piet Dankert vindt het nodig zich in een artikel van hem te distantiëren, omdat het slecht is voor zijn carrière dat hij in een adem met de Moskou-communist Piet Nak wordt genoemd. Bovendien scheurt het Palestina Comité al in 1970. Nak vindt het onzin dat Bertus Hendriks in een beginselverklaring de term ‘wereldrevolutie’ wil opnemen. Ook wil hij het plan-Rogers, een vredesinitiatief van de Verenigde Staten, niet bij voorbaat afwijzen, zoals de andere leden van het comité.



Piet Nak heeft intussen zoveel dreig- en scheldbrieven ontvangen (in Het Parool stelt een briefschrijver voor hem in een concentratiekamp op te sluiten) dat hij buiten Amsterdam gaat wonen. In IJmuiden bezoekt hij jarenlang elke dag zijn vrouw Stien, die dement in een verpleegtehuis is opgenomen. Hij is er, geloof ik, verschrikkelijk eenzaam. Er is maar een enkeling die hem af en toe opzoekt.

Slechts van één ding heeft hij misschien spijt. Ik heb hem over het teruggeven van de Yad Vashem-onderscheiding aarzelend horen zeggen dat hij dat misschien niet had moeten doen. Hij had eenvoudig de tekst die er op stond letterlijk genomen: wie één leven redt, redt de gehele mensheid. Dat gold volgens hem eveneens voor de levens van Palestijnse kinderen. Voor hem maakte het niet uit of je jood, indiaan, blank of zwart bent. Als er iemand in het water ligt, kun je niet eerst kijken of het niet per ongeluk een slechte is, dan moet je er in springen om hem te redden. Dat heeft Piet Nak gedaan. Hij heeft zich er niet geliefd mee gemaakt, maar hij krijgt er nu een straat voor.


Donderdag 18 mei krijgen in de nieuwbouwwijk De Aker in Amsterdam Osdorp zes straten de namen van verzetsmensen uit de Tweede Wereldoorlog: Peter Diesveld, Nel Hissink, Iwan Kanteman, Guus Reitsma, Eduard Roosnek en Piet Nak.