Het was februari 1976. Richard Burton was net vijftig geworden en voor de tweede keer gescheiden van de grote liefde uit zijn leven, de actrice Elisabeth Taylor. Hij probeerde voor de zoveelste keer van de drank af te komen. Sinds het wereldsucces van Who’s Afraid of Virginia Woolf?, de verfilming van het stuk van Edward Albee uit 1966, had hij weliswaar in bijna twintig films gespeeld, maar dat waren vrijwel allemaal middelmatige rollen geweest. Hij had tien jaar niet meer in een theater voor publiek gestaan. Nu lag er een hoofdrol voor hem klaar in Peter Shaffers toneelstuk Equus, de rol van de gefrustreerde kinder psychiater Martin Dysart die de behandeling op zich neemt van de puber Alan Strang, een jongen die uit vooralsnog duistere motieven zes paarden de ogen heeft uitgestoken. Het stuk was in 1975 van het Londense West End naar Broadway verhuisd. Burton (die door Sydney Lumet al was gecontracteerd voor de verfilming van het stuk in 1977) zou de rol in New York voor drie maanden overnemen van Anthony Perkins. De regisseur was John Dexter, een oude bekende van Burton uit zijn Engelse jaren.
Richard Burton was bloednerveus voor de confrontatie met publiek, voor de zware rol en voor de lange monologen in het stuk. Kort voor hij de rol van Dysart van Perkins zou overnemen, was hij weer gaan drinken en hij kende zijn teksten nog niet. John Dexter nam toen twee rigoureuze maatregelen. Ten overstaan van alle acteurs schold hij Burton uit voor «luie, dronken klootzak». En hij besloot dat Burton eerder dan voorzien, twee dagen vóór de perspremière, onaangekondigd de rol zou spelen. Het overrompelde matineepubliek begroette Richard Burton met een ovationeel applaus, maar de voorstelling werd een ramp. Het eerste half uur speelde Burton met gebogen hoofd, hij trilde als een espenblad, de rest van de cast moest hem voortdurend op weg helpen met zijn teksten en stond hem op den duur bijna schaamteloos te souffleren. Na afloop was iedereen razend. Burton zat erbij alsof hij nooit meer een toneel zou betreden en sloot zich twee dagen lang op in zijn hotelkamer. Wat daar is gebeurd weet niemand precies. Volgens Burtons officiële biograaf, Penny Junior, is Elisabeth Taylor langs geweest, volgens Burtons broer Graham (in diens hijgerige hagiografie) heeft Burton in zijn hotelkamer het decor van Equus zo'n beetje nagebouwd en is in zijn eentje aan het werk gegaan. Hoe dan ook, op de perspremière was Richard Burton broodnuchter, hij kende al zijn teksten en, aldus broer Graham, «het stuk had voor hem ook anderszins geen geheimen meer». John Dexter was verbaasd maar nog niet tevreden («Rich was te emotioneel, het lag er allemaal te dik bovenop»), de critici kwamen super latieven te kort: «de beste rol van zijn leven» (Walter Kerr in de New York Times) en «Burton maakte een prachtig stuk nog veel mooier» (John Barber in de Daily Telegraph).
Een jaar later kwam de verfilming uit. Het werd een flop. Sidney Lumet regisseerde in een plompe, superrealistische filmtaal die niks meer van doen had met de rauwe, ijzingwekkende metaforen in Shaffers toneelpartituur. Maar Burton was opnieuw briljant. Met een superieure tekst behandeling legde hij de verscheurdheid van de kinderpsychiater Dysart op de snijtafel, als een patholoog-anatoom. Meedogenloos in de camera kijkend analyseerde hij de onbeschrijflijke pijn van de puber Alan Strang, de jongen die zes paarden had doodgemarteld omdat hij niet anders kon. Burtons Dysart had die pijn overgenomen, maar nu verveelvoudigd omdat hij die pijn al kende vóór Alan Strang zijn leven binnenwandelde. Bij de jongen sneed hij de pijn klinisch weg en maakte die voor altijd tot de zijne: «Passion, you see, can be destroyed by a doctor. It cannot be created. I need more desperately than my children need me a way of seeing in the dark. What way is this? What dark is this?» Zelden een film gezien die zo schamel was opgebouwd rond zo'n magistrale hoofdrol.
Richard Burton werd op 11 november 1925 in de mijnstreek van Wales geboren als Richard Walter Jenkins. Hij was het twaalfde kind van de Welshe mijnwerker Dic Jenkins (bijgenaamd «Dic Bach», «kleine Dic») en Edith Thomas. Ze leefden in het mijndorp Pontrhydyfen onder de rook van de staalhavenstad Port Talbot in South-Wales. Twee jaar na Richards geboorte stierf moeder Edith aan kraamkoorts na de geboorte van Richards jongste broertje Graham. Dic Bach, een harde werker en een zware drinker, droeg de opvoeding van de jonge Richard vanaf dat moment over aan diens twintigjarige zus Cecilia, «Cis», en keek vanaf dat moment niet meer naar hem om. In zijn puberteit speelde Richard Jenkins in een opvoering op de middelbare school, een bewerking van Victor Hugo’s Les Misérables. Daar trok hij de aandacht van Philip Burton, leraar aan de Port Talbot Secondary School, die in Richard zag wat hij zelf stiekem wilde worden: acteur. Philip Burton, een groot theaterliefhebber die het teruggetrokken leven van een vrijgezel leidde, nam de twintig jaar jongere Richard Jenkins bij hem in huis, gaf hem spelles, las Shakespeare, Eliot en Dylan Thomas met hem, hielp hem van zijn Welshe accent af en betaalde uiteindelijk ook de kosten van zijn levensonderhoud. Zo'n arrangement mag nu verdacht lijken, in die tijd en onder de omstandigheden van extreme armoede in Port Talbot was het zeker niet ongewoon. Cis Jenkins was allang blij dat er bij haar thuis een mond minder te voeden was, vader Dic Bach kon het op de spaarzame momenten dat hij nuchter was niks schelen en de jonge Richard zag een weg geopend naar een academische studie en een toneelopleiding, iets waarover hij als mijnwerkerszoon normaal gesproken niet hoefde te piekeren. Op 17 december 1943, een maand na zijn achttiende verjaardag, werd Richard Jenkins door zijn leraar Philip Burton geadopteerd. Vanaf dat moment heette hij officieel Richard Burton.
In datzelfde jaar had hij al zijn debuut gemaakt in een toneelstuk in het Londense West End, The Druid’s Rest, een komedie van de Welshe acteur-regisseur Emlyn Williams, die veel zag in de jonge Welshman. In een volgende productie, The Lady’s Not For Burning, een romantisch versdrama van Christopher Fry, stond Burton meteen naast beroemdheden als John Gielgud (die hem een «born actor» noemde) en Claire Bloom. Een engagement bij het Engelse Mekka van de Shakespea re-vertolkingen, de Royal Shakespeare Company in Stratford-upon-Avon, stelde Richard Burton in 1951 in staat de rol te spelen waarover hij met zijn mentor Philip Burton en zijn studiegenoten in Oxford al zo vaak had gesproken: de kroonprins in de koningsdrama’s Henry IV. Burton speelde prins Hal zoals hij altijd had gezegd dat hij zou doen: niet de vrolijke en hilarische kroegtijger, maar een personage met geheimen en een krach tige fysieke aanwezigheid. Het publiek genoot en droeg hem op handen; de machtige criticus van de Observer, Kenneth Tynan, schreef over zijn Prin ce Hal als «een stil water met diepe gronden»: «Richard Burton speelt sierlijk maar nooit overdone, eerder compact, hij is spaarzaam in zijn ges tiek, maar wel steeds raak. Hij speelt met een innerlijke kracht, so that he is doing everything when he appears to be doing nothing. Richard Burton glimlacht waar de andere kroonprinsen in Hen ry IV bulderden. Zijn stemgebruik is scherp en fel, staccato, vol plezierige wendingen, ongenaakbaar, als de klokken van een Welshe kathedraal.»
Burtons acteerkwaliteiten waren al opgemerkt in de Verenigde Staten toen The Lady’s Not For Burning in 1950 korte tijd New York aandeed. Zijn optreden in de Shakespeare-stukken wekte de interesse van Hollywood-producenten. Na wat kleine rollen kreeg hij in 1953 een hoofdrol aangeboden in een «multi-million-dollar-epic» van Darryl F. Zannucks filmmaatschappij Twentieth Century Fox: The Robe. Richard Burton speelde in dit spektakel de eerste CinemaScope-film de rol van de Romeinse tribuun Marcellus, de man die de kruisiging van Christus moet uitvoeren en onder het kruis dobbelt om de mantel van de joodse Messias te verwerven, een kledingstuk waarvan hij eerst krankzinnig wordt, daarna een overtuigd christen, om vervolgens te eindigen als martelaar voor keizer Caligula’s executiepeloton. Burtons acteren in deze met Oscars voor de vormgeving overladen film stak weliswaar wat bleekjes af bij sterren als Jean Simmons en Victor Mature, maar hij was wel meteen een wereldster.
Op een van de talloze Hollywood-party’s die Burton tijdens het draaien van The Robe frequenteerde, ontmoette hij voor het eerst de actrice Elisabeth Taylor. Hij heeft die ontmoeting uitgebreid beschreven in het boek dat hij over hun relatie (en hun eerste huwelijk) heeft geschreven, Meeting Mrs. Jenkins. Behalve voor haar verpletterende schoonheid viel Burton tijdens die eerste ontmoeting vooral voor Taylors ongenaakbaarheid. Ze babbelde wat met deze of gene, nipte aan haar drankje, las verder vooral een boek en leek in het geheel niet geïnteresseerd in Richard Burtons vaste «partynummer», de rol van de arme mijnwerkerszoon die nadacht over hoe hij hogerop kon komen en die feilloos zijn andere familieleden kon imiteren. «Ze was vooral overvloedig», schreef Burton twaalf jaar later. «Ze was een duister, ongenaakbaar godsgeschenk. She was, in short, too bloody much. En dat niet alleen, ze negeerde me totaal.» Dat laatste was Burton als notoire womanizer niet gewend. Vrouwen vielen voor hem als een blok. Geen getrouwde man waande zich veilig met Burton in de buurt, hij werkte talloze sterren en sterretjes af. Op Elisabeth Taylor maakte dit gedrag aanvankelijk geen enkele indruk. Pas tijdens de opnamen voor Cleopatra, de film die ze in 1962 draaiden in Rome, begonnen ze een onstuimige verhouding, bekwaam, consequent en wereldwijd gecoverd door de paparazzi. Deze film werd in feite het relaas van dé schandaalrelatie van de eeuw. Elisabeth Taylor zou er voor altijd haar reputatie als Hollywood-ster hors concours aan ontlenen, al was het alleen maar om het in die tijd ondenkbare honorarium voor haar rol als Nijl-vorstin: één miljoen dollar. Richard Burton werd voor altijd de-man-van…, een rol waarin hij zich morrend schikte. Ook toen Taylor in 1966 een Oscar kreeg waar Burton die eigenlijk had moeten krijgen: als Martha (tegenover zijn George) in Mike Nichols’ verfilming van Who’s Afraid of Virginia Woolf? Ze trouwden en scheidden twee keer, tot de dood van Burton hen in 1984 definitief scheidde. Elisabeth Taylor verscheen dat jaar, op last van Burtons vierde echtgenote Sally, niet op de begrafenis van Richard Burton in het Zwitserse Celigny.
Richard Burton was een geboren Shakespeare-acteur. Zelf speelde hij in de 52 films die hij tussen 1948 en 1984 maakte slechts twee Shakespeare-karakters: Petrucchio in The Taming of the Shrew (Franco Zeffirelli, 1967, een fraaie verfilming met Elisabeth Taylor in de rol van de te temmen feeks Katharina) en de titelrol in Hamlet, een televisieregistratie in de regie van John Gielgud (1964). (Ter vergelijking: van de 26 grote toneelrollen die Burton tussen 1944 en 1983 speelde, waren er twaalf in Shakespeare-stukken.) Zijn eerste Hamlet speelde Burton toen hij 28 was, in 1953, in het Old Vic-theater op de Southbank in Londen. Die voorstelling was weliswaar een publiekssucces (meer dan honderd voorstellingen), maar werd gezien als een artistieke flop. De critici en de collega’s kwamen met het dodelijke verwijt dat Burton vooral de poëtische passages in het stuk afwerkte «in a spanking pace» (wat zoveel betekent als «in gestrekte draf»), en dat zijn vertolking over de hele linie nogal plat en «emotioneel leeg» oogde.
Tien jaar later, in 1964, nam John Giel gud het initiatief om Richard Burton in de rol van Hamlet te regisseren voor een tourneevoorstelling in Amerika die zou eindigen in een grote serie in het Lunt-Fontanne Theater in New York. De film Cleopatra was net in première gegaan, het huwelijk van Richard Burton en Elisabeth Taylor was «the talk of the town», Burton aasde op een volgroeide Hamlet-vertolking, als zoete wraak voor de Londense misgreep uit 1953. De voorstelling werd een triomf, liep achttien weken aan een stuk, de langstlopende Hamlet op Broadway. News week schreef: «Burtons timing is perfect, zijn bereik immens, deze Hamlet is ongewoon down-to-earth. Hij is geestig als je ernst verwacht, teruggetrokken als wij agressie vermoeden. Een monument voor de kunst van de acteur.» De producent Alexander Cohen waagde met deze Hamlet zelfs een experiment dat ongekend was in de relatie tussen toneel en beeldmedia: op 22 en 23 september 1964 stonden er televisiecamera’s rondom de bare stage, er was een rechtstreekse beeldverbinding tot stand gebracht tussen het Lunt-Fon tanne Theater en zo'n duizend bioscopen verspreid over het hele land. Via Electronovision/ Theatrofilm kon een veelvoud van de toeschouwers in het theater genieten van een live-Hamlet in modern kostuum door Burton. Gelukkig liep er een ampexband mee: de voorstelling is vijf jaar geleden op video in de handel gebracht.
Er was ook kritiek, verwoord door Walter Kerr in de New York Herald Tribune: «Burton heeft alle kwaliteiten die voor een man als Hamlet nodig zijn. Behalve één: Mr. Burton is without feeling.» Het is wat zijn biograaf Penny Junior «the very essence of Burton» noemde: dwars door alle rollen heen bleef je altijd Burton zien, hard, scherp, fel, nooit die aangeboren Keltische sentimentaliteit. Zo zag Emlyn Williams hem toen hij Burton in 1943 koos voor zijn eerste grote toneelrol: «Mooi, intelligent, onvergankelijk.» Zo speelde Burton zijn grootste rollen: de verbeten aartsbisschop van Canterbury in Becket (1964), een verfilming van Jean Annouilhs toneelstuk Becket ou l'honneur de Dieu; de gedesillusioneerde dubbelagent in The Spy Who Came in from the Cold (de anti-James-Bond-film van Martin Ritt uit 1966). En zo speelde Richard Burton ook zijn laatste rol, een van zijn mooiste ook, in 1984, Michael Ratfords verfilming van Orwells boek, gemaakt in het jaar waarin Burton stierf, 1984. O'Brien, inquisiteur en partijman van Big Brother was hij daar, die opnieuw doende was alle passie uit een gekweld individu weg te snijden. Aan de regisseur schreef hij: «I’ve been waiting twenty years to do a film without the Richard Burton voice.»
Richard Burton stierf op 5 augustus 1984 in een ziekenhuis in Genève aan een hersenbloeding. Tijdens de begrafenisdienst las zijn dochter Kate een tekst van zijn lievelingsdichter, de Welsh man Dylan Thomas:
«Do not go gentle into that good night/ Rage, rage against the dying of the light.»