Het veelzeggendste tv-moment van dit jaar kwam wat mij betreft vorige week woensdag laat. In Nederland kiest was de fine fleur van de parlementaire tv-journalistiek bijeen om haar licht te werpen op de uitslagen. 191 minuten na aanvang, toen alles en iedereen al lang was geïnterviewd, was dan eindelijk de grote winnaar van de avond aan de beurt.
Lees even mee. Rob Trip: ‘We hebben het eigenlijk nog helemaal niet gehad over de Partij voor de Dieren.’
Xander van der Wulp: ‘Nee, dat is nou typisch zo’n partij die altijd een beetje onder de radar blijft.’
Ron Fresen: ‘Ze zijn al wel langer met een opmars bezig…’
Volgt een korte opsomming van de winst van de partij in Amsterdam, Den Haag en Utrecht.
Van der Wulp: ‘Ze hebben de meeste winst behaald in de steden waar de minste dieren zijn…’
Homerisch gelach aan tafel.
Dominique van der Heyde: ‘Nou, Artis in Amsterdam…’
Fresen: ‘En in Den Haag hebben we heel veel katten.’
Opnieuw gelach.
Vervolgens memoreert Van der Heyde een gesprek dat ze de dag ervoor met Marianne Thieme had over eventueel meebesturen. Het wordt ingeleid met een paar zinnetjes over het compromisloze karakter van de partij.
‘De Partij voor de Dieren is een typische getuigenispartij. Staat aan de zijlijn om anderen te vertellen dat het niet over de dividendbelasting moet gaan maar over megastallen.’
En uiteindelijk gaat het via de band van politiek geograaf Josse de Voogd weer over D66 en GroenLinks, vertrouwder terrein voor onze commentatoren. Een minuut en veertig seconden duurde het fragment. Meer is de historische overwinning van de Partij voor de Dieren niet waard.
Het is om meerdere redenen een onthutsend toneelstukje dat hier werd opgevoerd. Dat veel zegt over de lamentabele staat van de parlementaire journalistiek. Ten eerste de naïviteit over de eigen rol in het maken en breken van politieke bewegingen. Het pendant van het onthutsende gebrek aan zelfkritiek van de journalistiek bij het grootschrijven en grootpraten van rellerige neo-nationalistische partijen als PVV en FvD is het retoucheren van die rol bij het kleinhouden van systeemkritische partijen als de Partij voor de Dieren. Dat Van der Wulp het bestaat om de partij te omschrijven als ‘een partij die altijd een beetje onder de radar blijft’, illustreert dat hij zich er niet van bewust lijkt te zijn dat hij onderdeel van het probleem is dat hij zelf signaleert. Die ‘radar’ waarop hij zich beroept om zijn eigen onverschillige ondeskundigheid mee te legitimeren is hij namelijk mede zelf.
Doordat Van der Wulp en consorten buitenproportioneel weinig aandacht besteden aan partijen als de Partij voor de Dieren (en buitenproportioneel veel aan FvD) verschijnt de een nauwelijks op die radar en is de ander er niet van weg te slaan. Het betekent dat tienduizenden idealistische burgers niet de aandacht krijgen die zij verdienen in een publiek gefinancierd programma dat geacht wordt zo objectief mogelijk de gebeurtenissen van die avond te verslaan. De grote vraag is of het naïviteit is of kwaadwillendheid. Weet Van der Wulp echt niet dat hij de democratische poort voor tienduizenden burgers dichthoudt, of doet hij maar alsof?
Ik vrees het laatste. Want het wordt nog erger. De kiezers van de Partij voor de Dieren worden niet alleen genegeerd, maar ook beledigd. Fresen en Van der Heyde zetten de partij weg als een single-issuebeweging die op de verkeerde plekken (de stad) ageert tegen de verkeerde onderwerpen (dierenwelzijn). De kwinkslagen over Artis en Haagse katten illustreren een onwetendheid die in een minder cynische wereld tot de onmiddellijke verbanning van deze personages van de beeldbuis zou hebben geleid.
Heeft dan werkelijk elk rapport over de nefaste rol van de bio-industrie in klimaatverandering, grondwaterverlies, bodemerosie, biodiversiteit dat de laatste jaren over ons is uitgerold deze hoogopgeleide, duur betaalde journalisten gemist? Of om het dichter bij huis te houden: hebben ze dan niets meegekregen van de grote gevolgen van het megaslachthuis dat Nederland is geworden voor milieu en volksgezondheid? Het is een brevet van onvermogen dat in de geschiedenis van de parlementaire journalistiek wat mij betreft zijn gelijke niet kent.
Maar het stuitendste is nog wel wat dit abnegatio zegt over waar deze journalisten zich wel mee associëren. Niet met de uitdagers, de non-conformisten, de systeemcritici, maar met het pluche, het establishment, de elite en de machtspartijen.
Journalistiek als propagandamachine van het bestaande. We moesten maar niet meer kijken.