
Ergens in Nederland begroette een neerlandicus zijn kersverse ‘bruggers’ op een gymnasium met de volgende opdracht: ‘Keer terug naar je basisschool. Daar ga je vervolgens je leraren vermoorden waarna je de school in brand steekt. Dan kom je terug en dan gaan we verder.’ Een paar dagen later overheersten op de eerste ouderavond van de brugklas shock en ongeloof. De ouders wisten niet hoe ze het hadden. Een moeder, een officier van justitie, bleef kalm en wees de leraar erop dat hij zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Welk feit precies bleef onduidelijk. Toch had haar opmerking effect. De leraar bood zijn excuses aan.
De ‘opdracht’ van de leraar zat vol sardonische bedoelingen; met extreme metaforen schetste hij het slechte onderwijs dat de brugklassers in hun eerste jaren op school hadden genoten. Maar meer nog vertelde hij hiermee iets over zichzelf. Door zijn jarenlange ervaring met kinderen die aan het begin van het hoger onderwijs inadequaat blijken te zijn onderwezen in taal en grammatica was hij cynisch geworden. Keer op keer moest hij als het ware van voren af aan beginnen terwijl het echte werk, zijn curriculum en zijn aspiraties waarlijk een leraar te zijn door jonge mensen iets bij te brengen van de techniek en schoonheid van taal, achterwege bleef.
Deze leraar belichaamt een archetype dat opvallend vaak terugkeert in de cinematografische verbeelding: de leerkracht die zwaar te lijden heeft onder een burn-out wegens falende onderwijssystemen en de steeds soepelere morele grenzen van gezin en maatschappij. Maar hoe accuraat is dit beeld? De vraag of er een discrepantie bestaat tussen fictie en werkelijkheid is het onderwerp van opvallend veel research op het gebied van de film-leraar. In boeken als Carry On, Teachers! Representations of the Teaching Profession in Screen Culture (2005) luidt de conclusie van de onderzoekers: de film-leraar is nauwelijks meer dan een droombeeld. Dat wordt beaamd door Tom Moore, geschiedenisleraar in de Bronx en auteur van een boek over zijn ervaring in het onderwijs. In een artikel in The New York Times waarschuwt hij ervoor dat lerarenfilms beginnende onderwijzers een rad voor ogen draaien: ‘Wanneer je met de werkelijkheid wordt geconfronteerd, wordt het moeilijk een dappere film-leraar te zijn. In de echte wereld gaat het niet om één klas van onbegrepen tieners, maar om vier of vijf ervan, om nog maar te zwijgen van de strijd die je aangaat met ouders, beheerlichamen, mentoren, cijferlijsten, kinderen met rugzakjes, gestandaardiseerde tests, ga zo maar door. Ik wil niet als held worden gezien. Ik wil wel respect, ondersteuning, vertrouwen, en ik wil graag worden betaald voor mijn werk. Ik hoop dat dit alles in perspectief wordt geplaatst, juist in films over leraren.’

Uit onderzoek naar het beeld van de leraar in de populaire cultuur en reacties zoals die van de historicus uit de Bronx kristalliseren zich gietvormen van goede en slechte leraren. De eerste is iemand als de inmiddels welbekende poëzieleraar Mister Keating (Robin Williams) die een bron van inspiratie is voor de kinderen die in Peter Weirs Dead Poets Society (1989) gebukt gaan onder de verstikkende moraal van hun ouders. Een voorbeeld van de tweede is Richard Vernon die zich in The Breakfast Club (1985) van John Hughes een tiran toont die van geen wijken weet wanneer hij toezicht moet houden op een groep probleemkinderen die op een zaterdagochtend een straf uitzit in de schoolbibliotheek. Tussen deze uitersten staat de leraar die niet alleen tegen de kinderen en het onderwijssysteem vecht, maar die vooral ook met zijn eigen tekortkomingen kampt. Zijn menselijkheid, zijn falen te voldoen aan de verwachtingen die beide ideaaltypes stellen, maakt hem tot zo’n sterk, fictief personage. Deze leerkracht is zowel held als boeman, zowel een ridder op het witte paard als een psychopaat met bordkrijt.
Geen leraar die meer onder druk staat dan Andrew Norris (Perry King) die in Mark Lesters Class of 1984 (1982) muziekles geeft aan een school in een niet nader genoemde, ruïneachtige stad. Daar vallen hij en zijn zwangere vrouw ten prooi aan anarchistische leerlingen getooid in punkstijl die grof geweld niet schuwen terwijl ze het opnemen tegen het establishment. De anti-utopie aanwezig in de orwelliaanse referentie in de titel is een feit. En wrang klinkt het nummer van Alice Cooper: ‘Take a look at my face/ I am the future/ How do you like what you see?’ De vraag is of Alice Cooper over een leraar of over leerlingen zingt. De film illustreert de roep om de sterke man in tijden van verval, en de leraar is ideaal gepositioneerd om hierop te reageren. Alle nobele idealen van Norris over onderwijs, over zijn eigen hartstocht voor de schoonheid van muziek overdragen aan zijn klas, gaan in rook op als blijkt dat hij de losgeslagen kinderen niet kan bereiken. Hij is niet de enige. In een fabuleuze scène draait een alcoholistische collega door: terwijl hij de leerlingen onder schot houdt, geeft hij les. Hoeveel kamers heeft het menselijk hart? Wie het antwoord niet weet, dreigt een kogel van de meester te krijgen. Dan knakt ook Norris, en de film eindigt in een orgie van horror en geweld terwijl de leraar de punkers één voor één op de meest gruwelijke wijze vermoordt.
‘You can teach more with laughter than with earnestness.’ Dat zegt Andrew Crocker-Harris, classicus aan een openbare middelbare school in Engeland, rond het begin van de jaren vijftig. Meneer Crocker-Harris, ‘Croc’ genoemd door zijn leerlingen, is de oer-film-leraar, hoofdpersonage in Anthony Asquith’s The Browning Version uit 1984, naar het gelijknamige toneelstuk van Terrence Rattigan. De ‘koosnaam’ van de leerlingen voor Crocker-Harris refereert niet alleen aan zijn strenge manier van lesgeven. ‘Croc’ is ook een verwijzing naar zijn broze mentale en fysieke gesteldheid (crocked is Engels slang voor gebroken zijn). Door een hartziekte wordt hij gedwongen zijn baan bij de prestigieuze school op te geven. Samen met zijn echtgenote, Millie, staat hij op het punt te vertrekken naar een mindere school. Later wordt duidelijk dat zijn ziekte symptomatisch is voor een persoonlijke crisis: na zoveel jaren in het onderwijs kon hij geen enkel kind ook maar iets van waarde leren.
De tragedie is compleet wanneer Crocker-Harris ontdekt dat de kinderen hem achter zijn rug ‘the Himmler of the lower-fifth’ noemen. Noodgedwongen keert hij zijn blik naar binnen: ‘Ik probeerde iets van mijn eigen plezier in de literatuur aan de jongens over te dragen. Ik faalde, uiteraard. Maar er waren uitzonderingen, lang geleden. De jongens vonden me toen grappig, als “personage”, en daarmee kun je veel als leraar. Sindsdien lachen ze niet meer om mij. Waarom niet? Ik lijd aan een ziekte van de ziel – als schoolmeester ben ik een mislukking.’ Crocker-Harris staat in het midden van het continuüm van ‘goede’ en ‘slechte’ leraar. Goed, vanwege zijn passie voor het Oud-Grieks, vooral voor Aischylos’ tragedie Agamemnon, waarin de Griekse opperbevelhebber tijdens de strijd om Troje wordt vermoord door zijn vrouw en haar minnaar. Slecht, omdat hij als leraar verlamd wordt door zijn eigen onvermogen zijn liefde voor taal en literatuur levend te houden.
Een jongen, Taplow, brengt hoop. Juist wanneer Crocker-Harris op het punt staat de school te verlaten realiseert Taplow zich dat hij dankzij ‘Croc’ van dat Oud-Grieks is gaan houden. Taplow doet een exemplaar van Agamemnon in de vertaling van Robert Browning cadeau aan Crocker-Harris, die vervolgens in herinnering roept dat hij als jonge man een eigen vertaling had gemaakt die méér fantasierijk was dan die van de Engelse dichter. Depressief tuurt Crocker-Harris naar het oude schrift waarin hij zijn versie had opgeschreven, en gooit dat dan in de prullenmand. Maar Taplow vist het ongemerkt eruit. Verlossing komt wanneer hij de ontrouw van zijn echtgenote onder ogen ziet, en hiermee onderkent dat hij op alle gebieden van zijn leven en werk ontoereikend heeft gereageerd. In een fabuleuze, schitterend door Michael Redgrave geacteerde speech voor de hele school erkent Crocker-Harris dat hij de ‘meest nobele roeping die een mens kan hebben’ – ‘the care and moulding of the young’ – onwaardig was. De film eindigt met de suggestie dat de leraar, gewapend met zelfinzicht, nieuwe inspiratie heeft om verder te gaan met zijn eigen, nooit voltooide vertaling van Agamemnon. Slot: vanuit een lage camerahoek gezien draait de leraar, in toga, zich om en loopt in de richting van het oude, statige schoolgebouw. Het is een visuele representatie van de eerder in het verhaal geciteerde tekst uit Aischylos, althans zoals vertaald door de jonge Taplow en als inscriptie opgeschreven in zijn cadeau aan Croc, namelijk: ‘God from afar looks graciously upon a gentle master.’

Film-leraren als de gebroken Croc in het rustieke naoorlogse Engeland en zijn evenknie Norris in de dystopische stad van de jaren tachtig geven vorm aan het beeld van de leerkracht als gewoon mens: broos, falend, gedesillusioneerd over wat er in het onderwijs nog mogelijk is wanneer er geen idealen meer zijn. Zowel Crocker-Harris als Norris raakt zijn eigen menselijkheid kwijt; Croc werd ‘Himmler’, Norris werd een psychopaat. Hiermee verliezen beiden de belangrijkste eigenschap die een pedagoog moet hebben, namelijk de capaciteit, als mens, om het kind als mens te bereiken. Maar hoe doe je dat?
Bij het zien van The Browning Version en Class of 1984 gaan mijn gedachten terug naar die avond met de dwarse neerlandicus en de boze brugklasouders. De leraar leek een amalgaam van Crocker-Harris en Norris. Dat werd versterkt door zijn uiterlijk. Hij was gekleed als een cliché, met zijn grijze pak, lelijke stropdas en slecht gepoetste schoenen. Hij had een schaduwbaard, zijn haar was onverzorgd. Hij keek boos, misschien een beetje waanzinnig, in ieder geval verwilderd. En toch, toen ik hem na afloop van de desastreuze ouderavond sprak, vielen zijn scherpte en intelligentie op. Over het gesprek zwijg ik verder, behalve door voor mezelf te memoreren dat er in zijn ogen onmiskenbaar humor glom, en dat hij daarin nét Croc leek.
Beeld: (1 & 2) Class of 1984 (1982), met op de tweede foto Perry King als leraar Andrew Norris (Guerilla High Productions). (3) Albert Finney als ‘Croc’ in The Browning Version (1994) (Percy Main Production).