Hoe beschrijft de auteur zijn land van herkomst, de geboorteplaats die hij lang geleden verlaten heeft maar waardoor hij getekend blijft? Je kunt er een roman van maken en de details die in je geheugen gegrift staan uitvergroten en met elkaar verbinden tot er een dramatische compositie van een wereld ontstaat die jouw ontsnappingsverhaal weerspiegelt. En als je vasthoudt aan de «onversneden» autobiografie, beseffend dat de herinnering een valkuil kan zijn, kun je afstand scheppen door niet «ik» te schrijven maar «jij», zoals ik vanaf de tweede zin heb gedaan.
Cherry is het tweede autobiografische boek van de Texaanse dichteres en hoogleraar Engelse literatuur Mary Karr. Na haar succesvolle debuut The Liar’s Club (1995), dat enkele familiegeheimen op subtiele wijze ontsluiert, heeft ze in Cherry het portret willen schilderen van een provinciaal meisje als hunkerende puber en ontluikend dichteres rond 1970. Drievierde van de autobiografie, bijna dertig jaar later geschreven, is in de tweede persoon enkelvoud gesteld. Karr beschouwt zichzelf als de zoekende «jij» die ze eens was: de in poëzie, drugs en seks verzonken slimme meid, een ontheemde of wees in Oost-Texas mét alcoholische vader en moeder, een in verlangen ronddobberende tobber die de tolerantiegrenzen aftast in het reactionaire en racistische Texas ten tijde van de Vietnamoorlog. Cherry begint met een terugblik uit het Californië van 1972, als Mary Karr definitief is weggevlucht uit haar geboortestaat, en eindigt vlak na een indrukwekkende beschrijving van een bijna uit de hand gelopen lsd-trip kort daarvoor, waarna de universiteitsstudente en dichteres in spe weer langzaam lijkt terug te keren naar «je Eigenste Zelf».
Net als in The Liar’s Club zorgt de afstandelijke vertellerspositie ervoor dat het verhaal over het verlies van onschuld niet in sentimentaliteit ten onder gaat. Harde bewogenheid, dat is de sfeer van Karrs memoires. Het grote drama van The Liar’s Club is de «nervositeit» van de moeder, wier abrupte stemmingswisselingen haar gezin havenen. De gekte van Charlie Mary Moore, waar in Cherry terloops naar wordt verwezen, heeft als bron het vroege «verlies» van haar twee kinderen, die haar eerste man met zich meenam. Dat geheim sleept ze met zich mee in The Liar’s Club en woelt alles en iedereen om. De rol van de leugen, de onbarmhartige waarheid, de alcoholische vergetelheid, de vermenging van fel realisme en zachte poëzie, de rechtstreekse ruwe taal en harde humor, de agressiviteit uit zelfverdediging het zijn (ook in Cherry herkenbare) elementen van een literaire herinneringstocht, in 1980 eindigend met aftakeling van de vader en de ontboezeming van de moeder.
Het moedergeheim in The Liar’s Club wordt zorgvuldig gedoseerd, in kleine suspensevolle tussenfragmenten. Cherry ontbeert die suspenserijke samenhang. Dit deel van Karrs memoires moet het, wat betreft de spanningsopbouw, hebben van de lezersvraag: «Redt ze het of gaat ze eraan onderdoor?» De vader, ploegarbeider in een olieraffinaderij, en de moeder, artistiek buitenbeentje, blijven aan de rand van het meisjesverhaal staan. Al zijn er twee scènes waarin zij, ondanks hun onmacht, hun liefde voor hun dochter betuigen: na een halfslachtige zelfmoordpoging van zijn dochter haalt de vader honderden kilometers verderop, in Arkansas, een mand vol pruimen; haar moeder speelt de reddende engel als zij haar dochter na een van haar drugsescapades uit de gevangenis weet te praten.
Maar de uiteindelijke kwaliteit van Cherry schuilt toch in Karrs subtiele waarnemingsvermogen, weerspiegeld in een citaat van Ezra Pound (Canto LXXXIII) dat ze als motto gebruikt: «Als een grashalm je geest aan het wankelen brengt/ zal het voorpootje van een mier je redden.»
Mary Karrs Cherry deed me denken aan de fijnzinnige korte verhalen van de halfvergeten Amerikaanse schrijver Richard Brautigan, die drama kon halen uit de beschrijving van een mier die op een begraafplaats doodgemoedereerd onder een vlak boven de grond zwevende voetzool door trippelt. Cherry gaat over een leven laverend tussen destructie en creatie, tussen zelfvernietiging en een scheppend bestaan. Karr weet dat de truc eruit bestaat «op tijd het stuur om te gooien» om niet te pletter te rijden. Niet de ontmaagding is een hoogtepunt in het boek maar de ontluisterende ontdekking dat haar hooggestemde verwachtingen van het leven en de literatuur nog lang niet ingelost kunnen worden. «Oost west, thuis best» is niet dé bevrijdende literaire zin maar een cliché waarin ze vastzit. De prille dichteres heeft nog geen eigen stijl.
Het tijdsbeeld dat Karr schetst is overtuigend. De leegheid en lamlendigheid van de vaag-idealistische Texas-jeugd, gevoed door Jimi Hendrix en Frank Zappa, staan haaks op de Texaanse law and order-mentaliteit. En zachtjes knettert de Vietnamoorlog op de achtergrond. De totale megalomanie, het zwelgen in zelfmedelijden en de afwezigheid van elk altruïsme zet Mary Karr «tientallen jaren later» af tegen de journalistieke situatie waarin Michael Herr verkeerde toen hij voor Esquire zijn Vietnam-boek Dispatches (1977) schreef: ik stond erbij en keek ernaar. Vandaar dat Karr de «ik» die zijzelf was in 1970 toespreekt en beschrijft als een «jij». De slotzin van Dispatches luidt: «Vietnam, Vietnam, we’ve all been there.»
Texas was het Vietnam van Mary Karr, en de puberale overdrijving van die vergelijking past goed in Cherry, een rauwe én poëtische autobiografie van een pubermeisje dat het net heeft gered in het land van de Droom en de Nachtmerrie.