Slechte eigenschappen zijn de wratten en knobbels onder je kleren. Niemand ziet ze, tenzij je naakt voor iemand staat.
We zien ze wel bij anderen. Je kunt ze maskeren, maar ze zitten aan je vast, en ze beïnvloeden je.
Laat mij m’n kleren uitdoen.
Eerst m’n hemd. Op mijn vet drilt de knobbel van de jaloezie. Ik heb wel gedacht dat ik deze demon nodig had omdat hij een merkwaardige energie door m’n neus blies. Natuurlijk vooreerst in de liefde. Door mijn jaloezie heb ik me soms verloren in agressie. Nee, geen fysieke agressie – hoewel ik wel eens ruzie heb gezocht met een concurrent wiens pauwengedrag me in de weg zat. Ik verloor. Maar nog voel ik hoe rechtvaardig ik mijn pijn vond, terwijl ik tevens vurig hoopte dat mijn vertrapte lichaam medelijden zou opwekken – maar ze redde mij niet.
Ik wilde vaak gered worden, en daarom deed ik gemeen. Altijd tevergeefs.
Maar ook in mijn werk als schrijver voelde ik een zeurende jaloezie. Waarom werd ik niet gezien? Waarom was die ander beter? Zie toch eens hoe slecht die ander is.
Ik wenste ook roem. Het zou m’n zorgen wegnemen. Zorgen over de liefde, zorgen over mijn werk. En ook die ene zorg – en ik wijs nu naar een andere puist op mijn lichaam, even gifgroen van kleur en net zo stinkend als de jaloezie: die van de minderwaardigheid.
Ik snapte altijd waarom ik jaloers was, ofschoon ik het begrip wegduwde: ik was namelijk de mindere. De mij toebedachte hoeveelheid lichamelijke aantrekkelijkheid was te gering, en mijn intellectuele kunnen had te weinig vermogen. Een minderwaardigheidscomplex is een schaduw die op je spuugt als de anderen niet kijken.
Maar ook je schaduw wordt ouder, en naarmate je botten brozer en je spieren slapper worden, wordt je inzicht helderder.
Ik heb altijd gezocht naar vrienden bij wie ik welkom was, die me zouden inspireren en die me vooruit zouden helpen. Ik wilde clubjes, sektes, wij tegen de rest van de wereld, waardoor ik geen last zou hebben van jaloezie en minderwaardigheid.
Ik vond die vrienden en clubjes. De discussies in cafés. We kneedden aan onze wereldbeelden die niet mochten lijken op andere.
Inzicht als je ouder wordt: elk groep waarvan de leden doen alsof ze van je houden en je misschien wel echt liefhebben, bepalen je denken meer dan de boeken die je leest. Elk goed argument kan namelijk kapotgeslagen worden als de ander het argument ontkent en jou waardeert.
Zo vaak denk ik: waarom denk ik zoals ik denk. Het is een vraag die ik ook van anderen krijg.
Het moet te maken hebben met mijn puisten en knobbels.
Wanneer je een gebrek aan kwaliteit voelt en gedeelde rancune je leven kleur geeft, dan krijg je het smoel van de hooligan. Je iconen en je lievelingsteksten staan groot en schreeuwend op je lijf getatoeëerd rond je puisten en je knobbels.
Het verschil tussen hooligans en een groep intellectuelen is dat je bij hooligans altijd welkom bent als je kunt vechten, en dat je bij intellectuelen moet vechten om met ze mee te doen.
En nee, ik ben niet tegen intellectuelen, ook niet tegen elite.
Tot zo ver.
Ik word beroerd van mijn eigen geschrijf; alsof ik mijn eigen tranen opvang, naar ze staar en verbaasd ben dat ik pijn heb en huil.
Ik kleed me weer aan.
Mijn broek slobbert, aan mijn hemd ontbreekt een knoop, en als ik in die spiegel kijk snap ik dat ik burgerlijk moet worden. Dus doe ik nette kleren aan.
Vandaag kleed ik me in het zwart.
Ik moet weer naar een begrafenis van iemand uit mijn verleden.
Van ‘iets’ uit mijn verleden, had ik bijna geschreven.