Sterft de ijsbeer uit? Al Gore zegt het niet met zoveel woorden, maar aan het einde van An Inconvenient Truth citeert hij een bericht uit Alaska over vier ijsberen die verdronken ‘omdat hun ijsschots smolt’. Vervolgens ziet de toeschouwer een animatiefilmpje waarop een poezelig ijsbeertje tracht vanuit het water op een ijsschots te klimmen. De schots breekt en smelt zienderogen weg. Het beeld zoomt uit en het ijsbeertje wordt een verdwijnend wit stipje in een kobaltblauwe, ijsloze Poolzee onder een grauwe hemel. Het smelten van de poolkappen, zo heeft Gore ons dan al een uurlang voorgehouden, wordt veroorzaakt doordat de mens de atmosfeer vervuilt met een overmaat aan broeikasgassen. De suggestie is duidelijk: de Noordpool wordt door de mens herschapen in een lauwe badkuip waarin de laatste ijsberen verdrinken.

In werkelijkheid zijn er tegenwoordig driemaal zo veel ijsberen (circa dertigduizend) als in 1970. En hun aantal neemt nog toe. De fluctuatie in de ijsberenstand heeft minder met het klimaat te maken dan met het jachtbeleid. In de jaren zeventig sloegen biologen alarm over een teruggang van de populatie door overbejaging. Zij slaagden erin de ursus maritimus op de wereldlijst van bedreigde diersoorten te krijgen. Een internationaal verdrag bekrachtigde in 1975 de jachtbeperking. Zodoende zijn er nu misschien wel meer ijsberen dan de habitat toelaat. Onderzoekers constateren een verminderd geboortegewicht in sommige populaties en de Inuit klagen dat ijsberen agressiever worden en vaker dan voorheen hun nederzettingen binnendringen op zoek naar voedsel.

Wat de vier verdronken exemplaren betreft: hun dood was niet het gevolg van het smelten van ijsschotsen maar van een hevige storm, zoals we kunnen lezen in het rapport van de U.S. Minerals Management Service waaraan Gore zijn ‘nieuws’ ontleent. De dienst constateert de laatste jaren ongewone concentraties van foeragerende ijsberen op de stranden (bij walviskarkassen) en rond menselijke nederzettingen. Het is duidelijk dat de dieren zich aanpassen aan gewijzigde omstandigheden, zoals ze altijd hebben gedaan. Het is niet duidelijk of die omstandigheden het gevolg zijn van de opwarming van Alaska, van de ongewoon hoge ijsberenstand of van iets anders. Aan de temperatuur alléén kan het niet liggen, want rond 1940 was het op de Noordpool warmer dan nu en die relatieve warmte had geen dramatische gevolgen voor de ijsbeer.

De waarheid omtrent de ijsbeer is een van de vele ongemakkelijke waarheden waaraan An Inconvenient Truth voorbijgaat. De onheilsboodschap duldt geen tegenspraak: als we in de komende tien jaar de uitstoot van broeikasgassen niet drastisch verminderen, wacht ons een ‘catastrofe’ in de vorm van onbeheersbare overstromingen, orkanen, woestijnvorming en tropische epidemieën. ‘Kyoto’ gaat Al Gore niet ver genoeg. We moeten massaal tot inkeer komen en minder vliegen, autorijden en heet water gebruiken, anders eten, meer belasting betalen, meer recyclen en in het algemeen meer naar Al Gore luisteren. De idolate gezichten en het instemmende geknik en gemompel van het kennelijk zorgvuldig geselecteerde studiopubliek moeten de indruk wekken dat Gore onwrikbare waarheden verkondigt.

An Inconvenient Truth is de gefilmde versie van een lezing die Al Gore meer dan duizend maal in alle uithoeken van de VS heeft gehouden. Maar eigenlijk is het geen lezing. Het is een preek in de oudste traditie van puriteins New England, conform de handboeken voor predikanten die in de eerste helft van de zeventiende eeuw in de Amerikaanse koloniën circuleerden. Een puriteinse preek begon met een uiteenzetting van de ‘doctrine’ oftewel Gods waarheid zoals geopenbaard in de bijbel. Dit exposé werd gevolgd door een bespreking van de ‘toepassingen’ van Gods woord in de gemeente en in ieders eigen leven. Om ‘ware inkeer’ bij de toehoorders te bewerkstelligen, moest de preek zijn geformuleerd in alledaagse taal (zonder Latijn of theologische poespas) en verluchtigd met onmiddellijk herkenbare vergelijkingen. Zoals het Bay Psalm Book (1640) zei: ‘Gods Altar needs not our polishings.’

Gods woord is in deze film vervangen door een geopenbaarde waarheid die al langer wordt misbruikt in het klimaatdebat: de veronderstelde ‘consensus’ onder wetenschappers. Onder klimaatwetenschappers bestaat inderdaad consensus dat de aarde opwarmt. Over de vraag hoe snel dat gebeurt en waardoor het komt, lopen de meningen echter uiteen. Een ander punt waarover ze het eens zijn, is namelijk dat ze collectief te weinig weten van het complexe mondiale klimaatsysteem om eenduidig oorzaken en gevolgen van veranderingen aan te wijzen. Ze werken daarom met modellen, gebaseerd op ‘waarschijnlijkheden’. Door toedoen van milieuactivisten, politici, journalisten en verontruste wetenschappers zelf zijn die waarschijnlijkheden helaas veranderd in zekerheden.

De film gaat een stap verder en reduceert het klimaatdebat tot een morele kwestie, een zaak van goed of kwaad. ‘Als je van je kinderen houdt, ga je naar deze film kijken’, zegt de trailer.

Tegenstanders van zijn standpunt zijn wel te vinden, zegt Gore in de film, maar dat zijn louter functionarissen van de olie-industrie of hun zetbazen in de regering-Bush. De zwakte van die positie wordt pijnlijk zichtbaar wanneer Gore het bewijs voor de denkbeeldige consensus levert. Hij noemt een ‘recent literatuuronderzoek’ van 928 ‘willekeurige’ artikelen over klimaatverandering in wetenschappelijke tijdschriften uit de periode 1993-2003. De conclusie van dat onderzoek was dat de wetenschappelijke samenvattingen (abstracts) van die artikelen zonder uitzondering de ‘consensus’ onderschreven dat de mens schuldig is aan de opwarming van de aarde.

Insiders weten dat het gaat om een gediscrediteerd artikel van de sociologe Nancy Oreskes in Science Magazine van 3 december 2004. Het maakt selectief gebruik van zoektermen in wetenschappelijke databanken. Toen de Britse socioloog Benny Peiser haar literatuuronderzoek overdeed, ontdekte hij dat zij slechts een klein deel van de in totaal twaalfduizend artikelen over klimaatverandering uit de betreffende databanken had ingezien. Peiser gebruikte vervolgens dezelfde beperkte zoektermen als Oreskes (‘global climate change’) en las alle 1117 abstracts die uit de zoekmachine rolden. Daarvan onderschreven er slechts dertien de ‘consensus’. Meer dan dertig abstracts beweerden juist het tegendeel. En verder hadden 470 van de 1117 artikelen helemaal niets van doen met het onderwerp klimaatverandering; ze bevatten weliswaar de afzonderlijke zoektermen, maar gingen over iets anders.

Ziedaar de ‘wetenschap’ waarop An Inconvenient Truth berust. Het grootste nadeel van de film is ook niet dat hij mensen ‘wakker schudt’, al gebruikt Gore daarvoor hysterische voorbeelden zoals een volstrekt onwaarschijnlijke stijging van de zeespiegel met zes meter waardoor een land als Bangladesh van de aardbodem verdwijnt. Ook niet dat hij een aartsconservatieve houding aanbeveelt waarin alle verandering vanzelfsprekend slecht is en elke verstoring van een (tijdelijk) natuurlijk evenwicht wordt beschouwd als een voorbode van ellende in plaats van een interessante uitdaging voor de mens. Het grootste nadeel van deze film is dat hij politieke keuzes verdoezelt.

Zolang niet vaststaat dat menselijk gedrag (en niet de natuur) de aarde doet opwarmen, weten we niet hoe we die opwarming zo goed mogelijk kunnen beheersen. Hierover gaat het ware klimaatdebat. Moeten we onze inspanningen richten op ‘mitigatie’ (wegnemen van oorzaken) of ‘adaptatie’ (aanpassing aan een warmere aarde)? Of kunnen we, zoals veel onderzoekers de laatste tijd menen, een optimale mix van de twee ontwikkelen? Dat is geen kwestie van individuele moraal, maar van harde politieke keuzes. Mag de westerse wereld opkomende industriestaten als China en India vragen of zelfs dwingen minder fossiele brandstoffen te gebruiken en aldus hun economische groei te vertragen?

Om in de trant van de film te blijven: hoe voorkomen we dat Bangladesh een tweede Atlantis wordt? Een studie van accountantskantoor PriceWaterhouseCooper rekent voor dat een halvering van de huidige mondiale uitstoot van broeikasgassen duizend miljard dollar kost. Stel dat we inderdaad zoveel geld besteden aan de beperking van broeikasgassen – en dus niet aan dijkaanleg in Bangladesh. Het is goed besteed als het werkt, dat wil zeggen: indien die investering leidt tot stabilisering van de zeespiegel. Maar als het niet werkt omdat de temperatuur stijgt door natuurlijke oorzaken, of als het onvoldoende werkt omdat we ons verrekend hebben, dan is het weggegooid geld. En dan spoelt Bangladesh weg omdat we niet tijdig voor dijkaanleg hebben gezorgd.

Misschien moet Oliver Stone eens een film aan dat scenario wagen. En misschien kan dan het echte debat beginnen. .