Een vriendin vertelde over een kennis die haar kinderen niet liet puzzelen, omdat dit ‘niet creatief’ zou zijn. Beteuterd keek mijn vriendin naar haar zoontje, dat al uren geobsedeerd boven een legpuzzel gebogen zat. Was zo’n puzzel hetzelfde als een iPad, maar dan analoog? Was ze nu een niet-goed-genoege moeder? Welnee, zei ik, daar leert-ie juist van alles van. Geduld en goed kijken, om twee dingen te noemen. Mensen die dingen wel of niet ‘creatief’ vinden moet je sowieso wantrouwen, die leggen vaak een schrijnend gebrek aan verbeeldingskracht aan de dag.
Zelf zat ik al avonden aan een stuk boven een puzzel gebogen, een prachtige tekening van Colin Thompson die een ondergrondse wereld liet zien van boomwortels, buizen, kleine houten huisjes, geheime deuren en meneertjes die een douche namen of knabbelden aan gigantische winterpenen.
Ik stond mezelf allerlei diepzinnige en, toegegeven, quasi diepzinnige gedachten toe over deze Sisyphusarbeid. Over kijken en tijd, chronologie en logica, het geheel en het detail, het tweeslachtige wezen van een puzzelstukje, dat zich afwisselend voordoet als pure vorm en pure inhoud.
Ondertussen ging het puzzelen ten koste van mijn leestijd. Terwijl mijn quarantainegenoot op de bank Kierkegaard zat te lezen, bestudeerde ik, ineengedoken en turend als een mol, de groeven van een boomstam. Telkens als ik de juiste aansluiting had gevonden, kwam er endorfine vrij. Welbeschouwd was ik mezelf aan het drogeren terwijl ik eigenlijk een goed boek zou moeten lezen, een voorbeeld zou moeten nemen aan de quarantainegenoot die zich te allen tijde bleef ontwikkelen terwijl ik stagneerde of mogelijk zelfs in regressie ging.
’s Avonds laat, in het donkere park dat erbij lag als een gedicht van Maria Barnas (Vannacht zag ik dat de stad wat openbrak./Alsof zij zich versprak kropen tussen de kieren/ en stenen dieren en struiken en tooien vandaan), zag ik dat het oplichtende gras en de donkere bomen puzzelstukjes waren geworden. De lucht werd bijeengehouden door in elkaar schuivende, unieke, met de hand gesneden inkepingen en uitstulpingen. Nergens een gat of een gekke onderbreking van de continuïteit, het was een sluitend geheel, zo was het en zo moest het zijn.
Het ligt voor de hand dit alles te beschouwen als een ietwat kinderachtige reactie op een wereld waarin alles overduidelijk niet is zoals het moet zijn. We kruipen terug in onze huizen, ruimen de keukenkastjes op, houden de planten in leven en binnen die veilige vierkante meters leggen we een kader waarbinnen gegarandeerd de chaos verwordt tot orde (al ken ik iemand die zijn puzzels niet met de randen begint maar lukraak en onbevreesd ergens in het midden, een vorm van levenskunst waar ik niets dan bewondering voor kan opbrengen).
Als tiener las ik veel Agatha Christie. Ik hield net zozeer van het mysterie als van de belofte dat het na de laatste pagina opgelost zou zijn. De landhuizen, eilanden en luxetreinen vormden ideale decors voor moord en intrige; het gevaar bevond zich onder de mensen, maar dat weerhield ze er niet van iedere avond een afzakkertje te drinken in de zachte gloed van een paar schemerlampen. Wat roekeloos of redeloos leek, bleek in werkelijkheid altijd nauwkeurig uitgedacht en bijna (bijna!) perfect uitgevoerd. Er was nooit een gebrek aan motief, en de motieven waren nooit onbegrijpelijk. De rauwheid en rafelranden, de alcoholistische/autistische/ doorgedraaide detectives die later in de mode zouden raken, ontbreken in Christie’s universum nog volledig. Haar verhalen zijn stralende legpuzzels, een beetje stoffig misschien, maar nooit incompleet.
Een paar avonden terug bekeek ik de tweedelige BBC-verfilming van Christie’s The Pale Horse. Hier geen Poirot of Miss Marple, maar een moreel dubieuze hoofdfiguur die in de ban raakt van drie mysterieuze waarzegsters die heel wat mensen lijken te beheksen tot de dood erop volgt. In deze versie van het verhaal (geschreven door scenariste Sarah Phelps, die meerdere Christies omschreef voor de BBC) gaat het om waanzin, en de vraag in hoeverre zowel hoofdpersoon als kijker is geneigd mee te gaan met de empirisch onbewijsbare krachten van het bovennatuurlijke. Alleen al hierin wijkt Phelps’ versie ver af van de originele whodunnit – iets waar de conservatieve Christie-fans traditioneel ontstemd over zijn.
Gelukkig kwam er ook gewoon een ontknoping, en bleek het drama alsnog terug te brengen tot al te menselijke inhaligheid, amour fou en kleine slechtigheid. De wereld was weer logisch, vrij van onzichtbare krachten en vol hoopvol stemmende oplichters. Mijn quarantainegenoot was intussen in slaap gevallen. In het park viel een puzzelstukje uit de lucht, maar niemand die het zag.