De Vita Radbodi werd vermoedelijk geschreven rond 970 en is daarmee twee eeuwen ouder dan «Hebban olla vogala», het vroegste literaire Nederlands. De Vita werd dan ook geschreven in het Latijn, maar is van onmiskenbaar Laaglandse bodem. Drenthe en Ootmarsum komen erin voor, net als Utrecht en Deventer. Radboud, wiens levensloop erin wordt verteld, was bisschop van die laatste stad, nadat Utrecht door de Vikingen was geplunderd. In Ootmarsum overleed hij in 917, na zo’n twintig jaar ambtsvervulling en een leven van heilige geleerdheid.

Vooral vanwege dat laatste zou hij herinnerd worden. De Katholieke Universiteit Nijmegen is sinds enkele weken officieel omgedoopt tot Radboud Universiteit Nijmegen. Om dat te vieren verscheen een nieuwe uitgave van de Vita Radbodi: een tekst kritische Latijnse editie, een sprankelende vertaling van Vincent Hunink en een inleiding van kerkhistoricus Peter Nissen. Alles bij elkaar net zestig bladzijden (Vantilt).

Misschien was Radboud het liefst de geleerde gebleven die hem als universitair boegbeeld zo geschikt maakte. Zijn Vita vertelt dat hij na zijn voordracht tot bisschop «lange tijd tegenstribbelde», al tekent Nissen nuchter aan dat «elke bisschop met de ambitie van heiligheid» geacht werd dat te doen. Radboud zwichtte ten slotte voor politieke druk, toen niet minder dramatisch dan nu.

Hij was daar al getuige van geweest toen zijn eigen oom, de Keulse bisschop Gunther, door de paus uit het ambt ontheven werd in een machtsstrijd tussen Rome en de Duitse koning Lotharius. De carrière van Radboud, op dat ogenblik leerling aan de Keulse domschool, heeft er niet onder geleden. «Toen het deze bisschop minder goed verging, liep Radbouds ziel hiervan volstrekt geen schade op», schrijft de Vita met de diplomatieke gewiekstheid van de spin doctor.

De anonieme auteur was kennelijk goed thuis in de kerkpolitiek. Tot tweemaal toe laat hij zijn heilige voorspellen dat ene Balderik zijn opvolger zal worden en Utrecht opnieuw tot bisschopsstad zal maken. Die profetie kwam wonderwel uit en de schrijver wist dat. Hij stelde zijn Vita waarschijnlijk onder het gezag van diezelfde Balderik samen. Ook die laatste reageert in het verhaal voorbeeldig op zijn toekomstige benoeming. Tranen schieten hem in de ogen, hij kan zijn oren niet geloven en raakt overstuur. Macht is pas werkelijk legitiem wanneer ze in heiligheid gekleed gaat.

Van die laatste getuigt Radbouds Vita aanhoudend, al blijft het in de omschrijving bij algemeenheden. Naakten kleden, zieken bezoeken, armen verzorgen – op die evangelische deugden komt het neer. En wat de bisschop zelf betreft: nederigheid, godsvrucht, wijsheid en ascese. Als persoon is Radboud minder een individu dan een type – en dat was in dit soort geschriften precies de bedoeling. Ze werden geschreven ter navolging en dan staan persoonlijke eigenaardigheden alleen maar in de weg.

Die pragmatiek onderscheidt het heiligenleven van de biografie, die als modern genre nu juist leeft van het singuliere en dus onnavolgbare. Terwijl de heilige gekenmerkt wordt door zijn uitzonderlijke beoefening van algemene deugden, wordt de biografische held het voorwerp van bewondering die weet dat het zijn bijzondere gaven niet deelt. De romantische cultus van het genie plaatst een gebiografeerde op een onoverbrugbare afstand, gekenmerkt door een unieke genialiteit.

Ook de heilige is veel verder dan wij, maar hij beweegt zich op hetzelfde deugd zame continuüm. Daarom is hij ons uiteindelijk méér verwant dan de held van de moderne levensbeschrijving. De navolging waartoe zijn Vita oproept is reëel, terwijl die van de biografie altijd illusoir blijft. Niemand kan Newton worden, maar worden zoals Radboud is denkbaar.

Daar zijn weliswaar grenzen aan. Het wonder blijft een moeilijk kunststuk. Radbouds Vita is er spaarzaam mee, maar als het een keer voorkomt, is het zeldzaam doordacht – en plaatst het moderne lezers voor een logisch-morele puzzel. Het is een teken van Radbouds heiligheid, juist door deze te verhullen. Uit versterving dringt Radboud steevast water, maar uit nederigheid houdt hij dat geheim. Een nieuwsgierige disgenoot drinkt uit zijn beker, om de geruchten te toetsen. Wat hij proeft is wijn.