TYRUS/BEIROET – Twee keer vlak na elkaar klinkt een hard geluid dat het midden houdt tussen sissen en gieren, gevolgd door een dubbele explosie. Dit klinkt anders dan men inmiddels gewend is, hier in Tyrus. De stad telt ongeveer honderdduizend inwoners en ligt aan de Libanese zuidkust, twintig kilometer van Israëls noordgrens. Israël heeft de bewoners van Zuid-Libanon door middel van pamfletten en een voicemailbericht op hun mobiele telefoons («afzender: de staat Israël», zegt de stem) laten weten dat ze het gebied ten zuiden van de rivier de Litani, zo’n dertig kilometer van de grens, dienen te verlaten. Wie blijft kan het doelwit worden van Israëlische straaljagers en artillerie. Tyrus ligt midden in het gebied.

Israël bombardeert Libanon nu al twee weken in een poging definitief af te rekenen met Hezbollah, de sjiitische partij waarvan de gewapende militie onlangs zeven Israëlische soldaten doodde en er twee ontvoerde. De Israëlische premier Ehud Olmert heeft gezworen de twee levend in handen te krijgen en Hezbollah te vernietigen. Door het hele land zijn wegen, bruggen, havens en vliegvelden gebombardeerd. Ook kantoren van Hezbollah in Beiroet en de stellingen van haar strijders in het zuiden zijn doelwit. Het gebied rond Tyrus wordt dag en nacht bestookt met zwaar kaliber bommen. Eerst klinkt het zeurende gebrom van een spionagevliegtuig, dan volgen de explosies. Vaak is pas daarna het gerommel van de straaljagers te horen die hun lading hebben afgeworpen. Ze vliegen op grote hoogte en zijn slechts zichtbaar als blinkende stipjes, achtervolgd door witte condensstrepen. De explosies klinken diep en log. Je voelt ze in je buik.

Maar dit geluid is anders. Het kan niet missen: dit zijn de beruchte katoesja-raketten waarmee Hezbollah Noord-Israël bestookt, als antwoord op de Israëlische bombardementen. Aan beide kanten stijgt dagelijks het dodental. Zo’n veertig Israëliërs stierven, waarvan de helft militairen, en bijna vierhonderd Libanezen, waarvan de helft vrouwen en kinderen. De twee katoesja’s scheren langs hotel Al-Fanar, gelegen aan zee, op een prachtige plek waar de dagelijkse zonsondergang niet zou misstaan op een ansichtkaart.

Het hotelletje zit vol met journalisten en fotografen. De tocht van 81 kilometer van Beiroet naar Tyrus, die normaal gesproken werd afgelegd in nog geen uur, duurt door de bombardementen nu meer dan vijf uur. De oorlog is in Tyrus dichtbij, en hij nadert snel. Israëlische troepen zijn de Libanese grens overgestoken en voeren strijd met Hezbollah bij de plaats Bent Jbail, vanaf Tyrus dertig kilometer naar het zuidoosten. Veruit de meeste media kiezen ervoor om in Beiroet te blijven.

Met de katoesja’s van Hezbollah moet iets mis zijn, want de explosies klinken vlakbij. Ze blijken zich door de achtergevel van een appartementenblok in Tyrus te hebben geboord, ironisch genoeg in een wijk waar Hezbollah de dienst uitmaakt. Voor het appartement waarin de raketten terecht zijn gekomen, houden twee Libanese soldaten de wacht. Binnen is het een ravage. De projectielen zijn neergekomen in het achterdeel van de woning. De Libanese soldaten sturen journalisten weg. Een man op een scootertje maakt het een fotograaf lastig. Waarschijnlijk werkt de scooterman voor «de Partij van God», zoals de vertaling van «Hezbollah» luidt. Hij wil dat de fotograaf alle foto’s van het huis wist, en bijna pakt hij hem de geheugenkaart van zijn digitale fototoestel af. Dit is een pijnlijk incident voor Hezbollah. Liever geeft gods partij er geen ruchtbaarheid aan.

De katoesja’s moeten afgeschoten zijn vanuit de christelijke wijk bij de haven van Tyrus. Christenen zijn niet gediend van Hezbollah. Tijdens de veertien jaar lange burgeroorlog die Libanon tot 1989 verscheurde, werden zij gesteund door Israël in hun strijd tegen de Libanese sjiieten. Hezbollah gebruikt haar oude Libanese vijanden nu als schild.

Over het algemeen reageert het Israëlische leger onmiddellijk als er katoesja’s worden afgevuurd. Met een opsporingsradar kunnen ze zien waar de lancering plaatsvond. Die plek wordt onmiddellijk gebombardeerd, ook als die zich bevindt in bewoond gebied. Wij hebben dus een probleem. De katoesja’s moeten vlakbij het journalistenhotel zijn afgevuurd.

Het is de dertiende dag van de bombardementen. Het zal een onzekere nacht gaan worden.

Drie dagen voor vertrek naar Tyrus, de negende dag van de oorlog. We zijn van de Jordaanse hoofdstad Amman via Syrië op weg naar Beiroet. De Jordaanse taxichauffeur begint aardig de smoor in te krijgen. Hij zoekt nu al bijna een uur naar een mogelijkheid om vanaf de Syrische grens naar Beiroet te komen. Tot nog toe strandden al zijn pogingen bij gebombardeerde viaducten. Nu staan we voor een vernietigde brug over een ravijn. Terug maar weer. Na wat rondvragen vinden we een smal asfaltweggetje dat de bergen in leidt. Af te meten aan de hoeveelheid auto’s die ons tegemoet komt, met knipperende lichten en witte vlaggen, zullen we langs deze weg Beiroet bereiken. Alléén: niemand wil daarheen. Iedereen wil weg.

Die dag staan er al lange rijen auto’s vol vluchtende Libanezen aan de grens met Syrië. De rijen zijn inmiddels, na twee weken bombarderen, flink gegroeid. Volgens de Verenigde Naties zijn meer dan een half miljoen Libanezen op de vlucht geslagen. Dat is een achtste van de bevolking. Onderweg passeren we drie kapotgeschoten vrachtwagens. Eén is volledig verbrand. Een raket heeft de laadruimte uiteengerukt. Een andere is nog redelijk intact. Onder en naast de truck ligt wittig poeder. De chauffeur vervoerde meel. Als we na meer dan zes uur rijden eindelijk uit de bergen afdalen, ligt daar opeens Beiroet te schitteren in het zonlicht. Er is geen wolkje aan de hemel en de Middellandse Zee is bijna rimpelloos. De idylle wordt slechts verstoord door drie Israëlische oorlogsbodems die de haven afgrendelen. Steeds meer bruggen en wegen worden vernietigd. Beiroet wordt langzaam maar zeker tot een val gemaakt.

Torrino Express is de enige bar in Beiroet die niet vanaf de eerste aanvallen de deuren sloot. Het is er druk. Hier verzamelen zich degenen die zich niet laten intimideren door de bommen. Laila Farah drinkt arak, een Libanese anijsdrank. Ze slaat het ene glas na het andere achterover. Ze heeft het allemaal al een keer meegemaakt. Israël viel Libanon wel vaker aan. De heftigste invasie vond plaats in 1982, gericht tegen Palestijnse strijders die vanuit Libanon terreuracties uitvoerden. Laila was toen negentien. Ze schudt haar bijna lege glas, zodat de ijsblokjes rinkelen. «In 1982 studeerde ik aan de Amerikaanse universiteit hier in Beiroet. Ik woonde met een vriendin in een appartement vlakbij de haven. We zaten op het balkon toen de eerste bommen vielen. Het was net als nu prachtig weer. We keken elkaar aan en wisten wat ons te doen stond. Niet naar de schuilkelder. Wij wilden getuige zijn van de vernietiging van onze stad. Dat was ons stille protest. Ik ben een joint gaan rollen en mijn vriendin maakte bloody mary’s.»

Die dag in 1982 keek Laila voor het eerst op haar horloge om te klokken hoe lang het duurde voordat de vliegtuigen terugkwamen voor een nieuwe aanval op hetzelfde doel. Bij de tweede aanval vallen de meeste slachtoffers; voornamelijk mensen die te hulp zijn geschoten om gewonden van de eerste aanval uit het puin te redden. Afgelopen week klokte ze weer. «Het zijn nog altijd veertien minuten», zucht ze. «Zo’n beetje de tijd die ik nodig heb om een glas arak leeg te drinken.»

In het zwaar getroffen Dahiyeh zijn geen cafés. De wijk wordt beheerst door sjiieten. Hezbollah heeft er kantoren en op zo’n beetje elke straathoek zijn blauw-gele collectebussen te vinden waar men zijn financiële gift ten bate van de groepering in kan storten. De wijk is uitgestorven. Op de balkons van sommige flatgebouwen hangt nog de was. In het midden tussen twee kruispunten zijn zware bommen neergekomen. Een van de kraters is twintig meter lang, vijf meter breed en een meter of twee diep. Plakken asfalt zijn tientallen meters weggeslingerd. Geknakte rioolbuizen steken uit het enorme gat. Er rijden Hezbollah-jongens op scootertjes rond. Ze vragen wat we komen doen. Ze controleren perskaarten en paspoorten en verdwijnen weer. Dan worden we onderschept door twee mannen, gewapend met kalasjnikov en pistool. Een van hen heeft een keurig getrimd baardje. Ze dragen zwarte honkbalpetjes van Nike en ze zijn onverbiddelijk. We mogen niet verder. Ze vertellen dat Israëlische agenten vermomd als journalisten de wijk zijn binnengekomen. Ze lieten hun mobiele telefoons achter bij Hezbollah-objecten, als baken voor de Israëlische jets.

De bommen op Dahiyeh zijn voor Hezbollah slechts bijzaak. In het zuiden vindt de echte strijd plaats. In 2000 trokken de Israëlische troepen die Zuid-Libanon sinds 1982 bezet hielden zich terug, murw gebeukt door
de voortdurende Hezbollah-aanslagen. Nu wachten de met Syrisch en Iraans geld gesteunde Hezbollah-strijders op hun terugkeer, klaar om te sterven voor hun geloof. Hezbollahs tv-zender Al-Manar zendt dezer dagen continu dramatische beelden uit van strijders die hun kunsten vertonen. Rennen, sluipen, schieten, het bedienen van een katoesja-batterij. Ze dragen militaire uniformen, kogelvrije vesten en helmen. Dit zijn geen amateurs, dit oogt als een geoefend leger. Hezbollah heeft zich zes jaar lang kunnen voorbereiden op de strijd.

In Tyrus schudt Sami Yazbek, de directeur van de ambulancedienst van het lokale Rode Kruis, zijn hoofd als we hem vragen naar veilige wegen ten zuiden van de stad. «Die zijn er niet», zegt hij. «Overal wordt gebombardeerd.» Gisteren brachten zijn ambulances zes gewonden en twee doden binnen. Nu zijn al zijn wagens op weg, en hij krijgt nog steeds noodoproepen.

Terwijl we met hem spreken komt de melding binnen dat tegenover het ziekenhuis een auto in brand is geschoten. Niemand hoorde vliegtuigen of helikopters. Misschien was het een van de Israëlische marineschepen voor de kust. Er vallen geen doden. Wel acht gewonden. In het ziekenhuis schreeuwt Sarah, een meisje van tien, het uit. Haar broek is bebloed. Mahmut, een jongetje van negen, heeft brandwonden over zijn hele gezicht. Hij is nog bij bewustzijn, maar hij moet veel pijn hebben, zegt een verpleger. Ook zijn moeder en zijn oudere broer hebben brandwonden. Zijn kleine zusje, een baby nog, heeft een flinke brandwond op haar linker jukbeen, vlak onder haar oog. De familie was op de vlucht voor de bombardementen. Toen de auto werd beschoten, passeerden zij net in hun busje. Waarschijnlijk was de granaat bedoeld voor een Libanese tank die pal achter het ziekenhuis staat. De militairen hebben het gevaarte dicht tegen wat bomen geparkeerd, in een zinloze poging hem te camoufleren.

Dit is een slechte dag. Er zijn vandaag veel doden gevallen onder de bevolking. Er zijn nog geen officiële cijfers, maar we tellen er minstens zes. Er is een ambulance beschoten. En de auto van een 23-jarige Libanese journaliste, bij Kana, waar Jezus water in wijn veranderde. Ze overleefde de aanval niet. ’s Avonds verhoogt de Libanese regering het officiële dodental met twintig.

De volgende dag, de dag dat de katoesja’s langs ons hotel gieren, zijn de bombardementen nog zwaarder. Een Palestijns vluchtelingenkamp aan de rand van de stad wordt geraakt. Er vallen acht gewonden. Het is een bizar gezicht: in de baai van Tyrus zwemmen vier mensen, terwijl op de goed zichtbare landtong enkele kilometers verderop de inslagen elkaar opvolgen. De Israëliërs lassen een gevechtspauze in om enkele tientallen buitenlanders de gelegenheid te geven te evacueren. Het zijn vooral Libanezen met een buitenlands paspoort die gaan. Voor de haven van Tyrus ligt een cruiseschip dat hen naar Cyprus zal varen. Ook de familie die gewond raakte, wordt geëvacueerd. Ze zitten stilletjes in een stoffige taxi. De moeder kijkt strak voor zich uit, met haar dochtertje op haar arm. Het kleintje slaapt. Op het witte shirt van haar oudste zoon zitten bloedsporen.

Tijdens de evacuatie klinken enkele doffe knallen, dichtbij. Geen bommen dit keer, maar het geluid van containers die openbarsten in de lucht. Ze worden afgeworpen door Israëlische vliegtuigen en bevatten pamfletten met cartoons die de Libanezen duidelijk moeten maken dat Hassan Nasrallah, de leider van Hezbollah, degene is die het onheil over hen heeft afgeroepen. Niemand neemt Israëls psychologische oorlogvoering serieus. Voor de Libanezen is er geen twijfel over wie de agressor is.

Hassem Zamat, de burgemeester van Tyrus, schat dat negentig procent van de bevolking uit zijn stad en de omliggende dorpen naar het noorden is gevlucht. Tyrus is geen Hezbollah-stad, vertelt hij: «Ze hebben geen enkele zetel in de gemeenteraad. Ik heb geen contact met ze en ik wil ze niet in mijn stad hebben. Wij willen een land zonder gewapende milities. Alleen de politie en het leger mogen wapens dragen.» Maar, geeft hij toe, hij heeft geen controle over het platteland. Daarvandaan worden raketten op Israël afgevuurd: «Ik begrijp dat Hezbollah verzet biedt, nu Israël ons bombardeert. Het ontvoeren van twee soldaten rechtvaardigt niet het geweld dat over de burgerbevolking wordt uitgestort. Israëls acties hebben geen zin. De steun voor Hezbollah is sterk toegenomen. Iedereen is nu verenigd tegen de agressie.»

De burgemeester voelt zich machteloos. Hij vertelt over het gebouw van de medische hulpdiensten, door de Libanezen civil defense genoemd, dat vorige week werd gebombardeerd. Twaalf doden zijn inmiddels geborgen. Vijf ingestorte verdiepingen kunnen niet doorzocht worden, bij gebrek aan graafapparatuur en wegens het gevaar van een herhalingsaanval. Er liggen nog lijken en het stinkt er verschrikkelijk. «Er liggen ook nog veel lichamen onder het puin in dorpen die we niet kunnen bereiken. De mensen kunnen niet weg. Als we niet binnen drie dagen voedsel en medicijnen kunnen bezorgen, wordt het een ramp.» Op de tafel van de burgemeester ligt een berg medicamenten. Penicilline, pijnstillers. Ze zullen de bevolking geen verlichting bieden. Hij vertelt over het dorp Srifa, en bevestigt zonder het te weten het veertien-minutenverhaal dat Laila Farah vertelde in Torrino Express. In Srifa was de civil defence bezig burgers uit het puin te halen van een net gebombardeerd huis. De straaljager kwam terug en viel opnieuw aan. Er vielen 35 doden.

’s Nachts wordt er weer gebombardeerd rond Tyrus. Ver weg, gelukkig. Blijkbaar hebben de Israëliërs de mislukte lancering van de katoesja’s aan het begin van de avond niet opgemerkt.