
Bestaat Jhagri, de Haagse ‘gebedsgenezer en zwarte magiër’ die in juli 2006 niet met zijn volledige naam in het Algemeen Dagblad wil? In 2006 speelt in Den Haag de zaak van de eenjarige Mehak, een Indiaas meisje dat door familieleden werd doodgemarteld omdat ze bezeten was door een kwade geest. De deskundig geachte Jhagri beweert dat ‘duistere zaakjes’ als duiveluitdrijving een wijdverbreide praktijk zijn onder hindoestanen. ‘Het verhaal zoals dat bij Mehak is gebeurd komt me bekend voor. (…) Mensen gaan soms heel ver.’ Jhagri moet wel weten waar hij het over heeft, want hij is zozeer in trek bij zijn hindoestaanse clientèle dat hij ‘soms zelfs mensen moet weigeren’. Maar als hij zo’n deskundige en populaire zwarte magiër is, waarom is hij dan op geen enkele digitale manier te traceren, via zoekmachines, krantenarchieven, sociale media noch hindoestaanse webfora?
Bestaat Alma Mahaoui (38), de Marokkaans-Nederlandse moeder en ambtenaar die in november 2011 in dagblad Trouw aan het woord komt in een reportage over de Haagse Schilderswijk waar een beruchte jeugdbende actief is? Mahaoui, geboren en getogen in de Schilderswijk, bevestigt de inktzwarte schets die in de reportage wordt gegeven van haar Schilderswijk. ‘Kinderen uit de buurt die hier op school zitten en buiten spelen, komen vroeg of laat in aanraking met de verkeerde personen en met de politie.’ Daarom houdt Mahaoui haar drie kinderen zoveel mogelijk buiten de wijk. Ze gaan ergens anders naar school, sporten ergens anders, en ook hun hobby’s hebben ze buiten de Schilderswijk. Zoek mevrouw Amal Mahaoui op – Facebook, LinkedIn, Google, Twitter, Telefoongids, Denhaag.nl – en je krijgt nul op het rekest, ook als je verschillende spellingen hanteert. Voer haar familienaam Mahaoui in in de namendatabase van het Meertens Instituut en je hebt evenmin resultaat. En dan haar voornaam, Alma, de enige (Arabisch-islamitische) voornaam die in de buurt komt is Alman, en dat is een jongensnaam.
Misschien bestaan ze wel en behoren meneer Jhagri en mevrouw Mahaoui tot de zeldzame Nederlanders die geen digitale of administratieve sporen hebben. De enige die daar zekerheid over kan geven is Perdiep Ramesar (37), de journalist die beide artikelen schreef, maar die is sinds kort niet bereikbaar voor commentaar.
Vorig jaar november kwam er een einde aan Ramesars loopbaan in de journalistiek. Ramesar, die naam maakte met spraakmakende artikelen over islamitisch radicalisme en de criminele onderwereld, bleek voor zijn laatste werkgever (Trouw) niet meer te handhaven nadat er ernstige twijfel was gerezen over de ‘juistheid en zelfs het bestaan van opgevoerde bronnen’ in zijn artikelen. Een onderzoek wees uit dat Ramesar in zijn werk een overweldigend spoor van onverifieerbare bronnen achterliet. Uiteindelijk verwijderde Trouw 126 van Ramesars artikelen waarvoor het niet langer kon instaan, behalve het artikel waarin Alma Mahaoui voorkomt. Kort daarna verwijderde ook het Algemeen Dagblad/Haagsche Courant ‘uit voorzorg’ alle artikelen van hun vroegere werknemer (2003-2007).
Veel is sindsdien gezegd over de oorzaken van Ramesars fraude. Een gebrekkig moreel kompas, moslimhaat ingegeven door zijn hindoestaanse achtergrond, hoge werkdruk, ambitie, pseudologia fantastica, gebrek aan kritische begeleiding, hijgerige behoefte bij ‘witte’ media aan opgeklopte verhalen over de multiculturele samenleving – het kwam allemaal voorbij in de analyses van Ramesars werk. Maar zolang Ramesar zwijgt blijft het speculeren wat hem precies dreef.
Wat wel valt te zeggen na bestudering van zijn werk is dat zijn opvallendste teksten een opmerkelijk platte weergave zijn van de onderklasse van de samenleving. Allochtone gemeenschappen, de onderwereld, het radicaal-islamitische milieu – in de teksten van Ramesar zijn het vaak terreinen waar zich allerlei dramatische en schimmige zaken afspelen. Het werk vormt een weerslag van de groteske verhalen die de afgelopen tien jaar op de multiculturele samenleving zijn geprojecteerd. Ramesar draagt zo een steentje bij aan die opgewonden beeldvorming door zijn verhalen te larderen met details die onze ergste vermoedens overtreffen.
In 2003 gaat Ramesar aan de slag bij de Haagsche Courant die in 2005 zal fuseren met het Algemeen Dagblad. Hij schrijft voornamelijk over de grootste allochtone gemeenschap van Den Haag, de Surinaamse hindoestanen. In de loop van de tijd schrijft Ramesar ook over andere minderheden en specialiseert hij zich in de wereld van de prostitutie. Het zijn niet alleen de minder florissante aspecten van de multiculturele samenleving die hij beschrijft. Positieve artikelen over etnisch ondernemerschap wisselt hij af met een vrolijk verslag van een naturalisatieceremonie. Maar zijn opmerkelijkste verhalen zijn toch wel die waarin de wereld van minderheden naar voren komt als vol gevaar en misère.
De gebedsgenezer en zwarte magiër Jhagri is zo’n voorbeeld. Ook vol onthutsende observaties is de achttienjarige Braziliaanse prostituee Debbie die Ramesar opvoert in een verhaal (2006) over een Haagse tippelzone die dat jaar gesloten wordt. Ramesar is er getuige van hoe Debbie door een klant uit de auto wordt geduwd. Debbie: ‘Hij wilde het doen zonder condoom maar ik weigerde. Toen sloeg hij en smeet-ie me eruit. Hij had me nog niet eens betaald.’
In 2005 lukte het Ramesar om Ainaa Zhira te interviewen, een 22-jarig Somalisch meisje dat nog dagelijks pijn leed door een besnijdenis die ze tien jaar eerder onderging. ‘Vooral bij het plassen heb ik last.’ Ze was zo beschadigd dat een hersteloperatie geen optie was. Het zijn schokkende quotes en details die een gruwelijke dimensie toevoegen aan vrouwenbesnijdenis. Alleen: wie is die onverifieerbare Ainaa Zhira, die met haar volledige naam – geen pseudoniem – in het artikel wordt opgevoerd?
Nog onwaarschijnlijker is het verhaal dat Ramesar in 2005 schrijft over een dertienjarig hindoestaans meisje uit Den Haag dat verkracht zou zijn door een groepje jongens. Omdat haar ouders haar niet geloven, en het meisje de schande niet kan verdragen, pleegt ze zelfmoord. In het artikel voert Ramesar niemand bij name op, het verkrachte meisje noch haar verkrachters. Wel doet hij gedetailleerd uit de doeken hoe het meisje in een discotheek gedrogeerd wordt door drie jongens, en hoe ze vervolgens het slachtoffer wordt van een harteloze schaamtecultuur. Het artikel eindigt met de mededeling dat er over deze zaak niks bekend is bij politie en justitie.
Overeenkomst tussen enkele van deze verhalen is dat ze volgen op nieuwsberichten over heikele onderwerpen betreffende minderheden en de onderklasse. Sterft een meisje door duiveluitdrijving, dan vindt Ramesar met gemak een Indiase gebedsgenezer die beweert dat zwarte magie nog gangbaarder en schadelijker is dan wij denken. Is er een ontwikkeling op het gebied van de prostitutie, dan duikelt Ramesar meisjes op met verbijsterende levensverhalen. Ontwikkelt Jeugdgezondheidszorg Den Haag een protocol waarin staat hoe men dient om te gaan met meisjesbesnijdenissen, dan interviewt Ramesar een slachtoffer van besnijdenis dat met angstaanjagende details strooit. Ramesar doet meer dan alleen een gezicht geven aan nieuws over de multiculturele wereld – hij voegt er drama en gruwel aan toe.
In 2007 gaat hij aan de slag bij dagblad Trouw. Van de 126 artikelen die Trouw verwijderde gaat een ruime meerderheid over de multiculturele wereld en prostitutie. Enkele maanden na zijn aanstelling levert Ramesar op maat gesneden artikelen af over relletjes die uitbreken in Amsterdam-Slotervaart waar een politieagente een geesteszieke Marokkaanse jongen doodschiet die haar met een mes belaagde. Ramesar portretteert de familie Hashmi – vader Khalid, een automonteur, en zijn moeilijke zoon Hicham. ‘Hij praat met niemand’, zegt de opmerkelijk welbespraakte Khalid over zijn zoon, ‘hij leeft in zijn eigen wereldje buiten de muren van ons huis en buiten de leden van ons gezin.’ Ook in datzelfde jaar: een artikel over Turken en Koerden die elkaar dreigen te doden, en een over een Pakistaanse die in doodsangst leeft omdat haar familie haar relatie met een niet-moslim afkeurt.
Ramesar zet in 2008, 2009 en 2010 zijn manier van werken voort met griezelverhalen over onder meer de Chinese maffia die ondernemers afperst. Een constante in zijn oeuvre zijn de verhalen over de prostitutie, maar hij schrijft ook over uithuwelijking, een Arabische snorder met weinig ethisch besef, bewapende daklozen en criminaliteit in de Bijlmer.
Vanaf 2011 komen er nog meer bronnen voor in zijn stukken die niet-verifieerbaar zijn. Hij specialiseert zich in twee thema’s: jeugdbendes en islamitisch radicalisme. Ramesar start met een veelgeprezen serie over de jeugdbende Delftselaan die actief is in de Schilderswijk. Rond het begin van dit decennium heeft het grote aantal jeugdbendes in Nederland de aandacht van politiek en media. Er wordt stevig beleid ingezet om dit probleem aan te pakken. In Den Haag gebeurt dat met het project ‘Mammoet’, waarmee de chronische overlast van een groepje geharde, voornamelijk Marokkaanse bendeleden in de Schilderswijk tegengegaan moet worden. Hij loopt een tijd mee in de Schilderswijk om het beleid in kaart te brengen en om de bendeleden in verhalen te vatten.
Trouw-columnist Sylvain Ephimenco prijst Ramesars serie die van ‘elke vorm van ideologisering’ is ontdaan. Ramesar ‘oordeelt niet maar onthult’ aldus Ephimenco. Het is waar, Ramesar is vrij van enige ideologie, maar hij doet wel degelijk meer dan alleen onthullen.
In een artikel (‘We horen en zien niets, we zwijgen’) uit deze serie – niet verwijderd – beschrijft Ramesar hoe een paar naamloze Marokkaanse jongens met elkaar ‘high fiven’ en ‘bulderen van het lachen’ nadat ze een Chinese vrouw met een kind treiterden. Ook beschrijft hij een gesprek tussen de belaagde Chinese vrouw en een naamloze Nederlandse vrouw die de eerste afraadt aangifte bij de politie te doen: ‘Die jongens weten meteen dat jij aangifte hebt gedaan en dat ik heb getuigd. Dan zijn de rapen gaar.’ Woorden als ‘angst’, ‘boze blikken’ en ‘overlast’ komen vaak voor in zijn stukken. Volgens Ephimenco schept Ramesar een ‘benauwende wereld waar wanhoop en geweld heersen en waar geen uitgang lijkt te bestaan’.
Eenzelfde wereld schept Ramesar in een ander – wel verwijderd – artikel uit dezelfde serie (‘Moeder gaat over de kinderen, vader over de reputatie’). Daarin interviewt hij Fatima, de moeder van de 21-jarige Khalid, een lid van de Delftselaan-bende. Khalid, zo blijkt uit dit artikel, is een onmens dat niet alleen gewapende overvallen pleegt, maar ook zijn moeder Fatima geregeld in elkaar slaat. De schuchtere Fatima die mensen ‘niet recht in de ogen’ durft te kijken, wordt ook door haar gokverslaafde werkloze man geslagen. Geld heeft ze nauwelijks. ‘Het gezin leeft dicht bij het minimum.’ Het verhaal is een opeenstapeling van ellende, opgeschreven in een tranentrekkende stijl en laat elke voorstelling die we hebben van disfunctionele gezinnen ver achter zich.
De serie houdt niet op bij deze familieperikelen. Als gevolg van de liquidaties, arrestaties en algehele paranoia onder Marokkaans-Nederlande bendeleden vluchten enkelen van hen naar Marokko om zich daar schuil te houden. Ramesar lukt het om een bendelid – Chalid (21) – te spreken die precies dat gedaan heeft, naar Marokko vluchten. In het interview heeft Ramesar het over een ‘infrastructuur’ van familie, vrienden en Haagse wijkbewoners die de bendeleden helpen met vluchten en schuilen omdat zij ‘profiteren van de buit’ die de bendeleden binnenhalen.
Het andere onderwerp waarmee Ramesar weet te scoren is van recenter datum: het islamitisch radicalisme. Begin 2013 wordt iedereen overvallen door het nieuws dat tientallen Nederlandse moslimjongeren – vooral uit Den Haag – naar Syrië zijn afgereisd om er de jihad te vechten. Het islamitisch radicalisme leek in Nederland op zijn retour, de aandacht ervoor verflauwde, totdat een nieuw jihadistisch front zich in het Midden-Oosten opende. De vragen zijn talrijk en moeilijk te beantwoorden: wie zijn deze jongeren, hoe groot is hun aantal, wat bezielt hen, vormen ze een gevaar, hoe wordt er in hun eigen gemeenschap tegen ze aangekeken? Vragen die schreeuwen om journalistieke antwoorden.
In april 2013 heeft hij een interview met Abu Djamel (23), ‘die niet met zijn echte naam en foto in de krant wil’ maar wel weet te vertellen dat zijn radicalisering begon onder de invloed van de beruchte Haagse imam Fawaz Jneid. Een maand later, in mei, spreekt Ramesar de jihadronselaar en prediker ‘Izzet Al-Nour’ die door heel Nederland zijn jihadistische boodschap in kleinere moskeeën verspreidde, en daar ‘waren wel jongeren die thuis verder wilden praten’. In dezelfde maand verschijnt Ramesars beruchtste stuk – ‘Als je wijk verandert in een “klein kalifaat”’ – waarin hij beschrijft hoe de sociale druk en islamitische orthodoxie zijn toegenomen in de Haagse Schilderswijk, epicentrum van het Nederlands jihadisme. Onder invloed van deze jihadisten en hun sympathisanten geldt er een shariawetgeving in de Schilderswijk, zo verklaren onverifieerbare bronnen tegenover Ramesar. In 2014 zet hij deze reeks over het jihadisme voort met meer opvallende interviews en reportages.
Als duidelijk wordt dat de jihadgang naar Syrië niet alleen aantrekkingskracht uitoefent op jongens maar ook op meisjes, heeft Ramesar een interview met ‘een emotionele’ Ahmed el-Hadjari (45), vader van Fatima (23) die in Syrië zit. El-Hadjari is een orthodoxe moslim die het normaal vindt dat andere bewoners in de Schilderswijk zich aan strenge islamitische regels houden (‘We zijn hier nu eenmaal met meer’). Enkele weken daarna komt het bericht dat Nederlandse jihadisten in Syrië en Irak zelfmoordaanslagen hebben gepleegd. Ramesar lukt het Nederlandse jihadsympathisanten te spreken die met naam en toenaam hun bewondering voor de omgekomen jihadisten uitspreken. ‘Zij zijn ware moslims’, zegt Jamiel Ghamza. ‘Moge Allah hen accepteren in het Hemelse Paradijs.’ Ook Ibrahim Mouissa juicht de zelfmoordaanslagen toe: ‘Het doel heiligt de middelen. (…) Ik wilde dat ik kon wat zij hebben gedaan.’ Erkan Hüseyin gaat daar overheen: ‘Ik heb bewondering, respect en ontzag voor deze echte mannen. (…) We gaan tot het uiterste. Alles voor de oemma, de islamitische gemeenschap.’
In september 2014 is er nieuws over islamitische gezinnen die naar het kalifaat in Syrië/Irak zijn vertrokken of op het punt stonden om te vertrekken. Ramesar meldt dat ook een islamitisch gezin uit Den Haag is vertrokken om ‘een bijdrage te leveren aan de opbouw van het kalifaat van Al Baghdadi’. Om wie het gaat krijgen we niet te weten, wel dat ze Nederland de rug hebben toegekeerd ‘omdat ze zich hier niet meer thuis voelden’. Het artikel dat daarop volgt is wederom een interview met meneer El-Hadjari, de orthodoxe moslim die eerder in Trouw sprak over zijn dochter Fatima die in Syrië zit. Hij woont nog altijd in de ‘Shariadriehoek’, aldus Ramesar, en vanwege El-Hadjari’s ‘zeer orthodoxe salafistische islam’ hangen er geen afbeeldingen in zijn huis en beschouwt hij het sjiitisme niet als de ware islam.
Eind september 2014 verschijnt een van de laatste stukken van Ramesar over het jihadisme (‘Nederland moet niet meedoen met kruistocht tegen islam’), een artikel dat volgt op het nieuws over het Nederlandse militaire bondgenootschap met Amerika tegen Islamitische Staat. Aan het woord komt Esma Hajilioui die tienerneven heeft bij wie ‘de woede groeit’ over het Amerikaanse optreden. Ze is bang dat zij ‘hun woede buiten gaan afreageren’. Ene Jamal Saïdi waarschuwt dat Nederland bang moet zijn voor aanslagen: ‘Ik vrees dat het dan niet bij die ene persoon blijft die dan hier gaat strijden.’
Het patroon – eerst ongemakkelijk multicultureel nieuws, kort daarna een onthutsende reportage met onthutsende uitspraken – wordt twee maanden na dit laatste artikel definitief onderbroken als Ramesar ten langen leste tegen de lamp loopt.
Het klopt dat Ramesar ook in artikelen over relatief onschuldige onderwerpen zoals aangespoelde walvissen en het rookverbod naar de overdrijving en onverifieerbare bronnen greep. Feit blijft wel dat hij het merendeel van zijn oncontroleerbare en onwaarschijnlijke werk reserveerde voor specifieke milieus als allochtone gemeenschappen en de diffuse wereld van moslimradicalen. Dat hij dat zo lang bijna onweersproken heeft kunnen doen, zegt ook iets over de onbekendheid met en angst voor deze werelden bij krantenredacties. Kennelijk is die zo groot dat een overdreven en onwaarachtige weergave ervan makkelijk voor zoete koek wordt geslikt.
Beeld: Den Haag, 21 mei 2013. Geert Wilders bezoekt de zogenaamde Shariadriehoek in de Haagse Schilderswijk naar aanleiding van een artikel in Trouw (Phil Nijhuis / HH)