Noem het… een inschattingsfoutje? Ik dacht: weet je wat, ik lees gewoon een klein stukje. Eén hoofdstuk. Alleen om het proza een beetje te proeven. Om een beetje te kunnen inschatten of die vreemde maar ook wel vermakelijke vlakheid van de tv-serie uit het bronmateriaal afkomstig was of dat het volledig op het conto van de Amazon-studio’s te schrijven viel. Of het de vlakheid was die je bij zoveel series met een te groot budget en gebrek aan artistieke controle tegenkomt, of iets anders.
Drie uur later was ik halverwege Die Trying (1998), Lee Childs tweede boek over Jack Reacher. Een thriller waarvan de plot, Reacher wordt toevallig ontvoerd samen met de peetdochter van de president, zich afspeelt kort na de gebeurtenissen uit het zojuist door Amazon tot serie bewerkte Killing Floor (1997) – waarin Reacher bij toeval in een dorp belandt waar (spoiler alert!) zijn broer blijkt te zijn vermoord door een bende valsemunters. Pas toen het naderende onheil van genegeerde deadlines sterker werd dan alles wat de hoofdpersoon te wachten kon staan, legde ik het boek opzij, anders was ik waarschijnlijk als een of andere vijftienjarige op vakantie met zijn ouders de rest van de dag blijven doorlezen.
Voordat ik overigens een letter had gelezen of één film of aflevering van de serie had gezien (de eerste met de notoir kleine Tom Cruise in de hoofdrol, de tweede met een soort Hulk in mensvorm) wist ik al buitengewoon veel van Jack Reacher en de man aan wiens brein dit personage was ontsproten. Ik wist bijvoorbeeld al dat er, afhankelijk van welke bron je gelooft, iedere vier of negen seconden ergens ter wereld een Jack Reacher-thriller over de toonbank gaat. Of dat Child, een Engelsman, sinds 1997 ieder jaar op 1 september achter zijn bureau kruipt om aan een nieuw boek te beginnen en dat hij dat nieuwe boek ergens in de loop van maart inlevert. Ik wist dat hij zijn plots niet van tevoren uittekent en op de muur plakt of iets dergelijks, en dat hij amper of geen research doet; dat hij gewoon gaat zitten en begint te tikken. Dat hij terwijl hij dat doet tientallen mokken koffie per dag drinkt. Dat hij in een vorig leven tv-producent was (naar verluidt betrokken bij een paar van de beste tv-series van de jaren tachtig en negentig: Cracker, Prime Suspect, Brideshead Revisited) totdat hij op een goede dag werd ontslagen en besloot bestsellerauteur te worden.
Van Jack Reacher wist ik dat hij een afgezwaaide militair is met schouders als basketballen. Dat hij met dat lichaam is geboren en dat hij hoegenaamd niets doet om het te onderhouden. Dat hij in principe alles eet en nooit naar een sportschool gaat of iets dergelijks. Dat hij zonder bezittingen, afgezien van een opvouwbare tandenborstel, een beetje door het land zwerft. Dat hij van grote verlangens gespeend is en niets anders achterna zit dan zijn eigen nieuwsgierigheid. Dat hij handen heeft zo groot als supermarket chickens. Dat hij handen heeft zo groot als dinner plates. Dat hij handen heeft zo groot als Thanksgiving turkey’s. (Drie beschrijvingen uit een en hetzelfde boek.)
Ik had gehoord hoe de toenmalige hoofdredacteur van Times Literary Supplement en de chef boeken van The Spectator in een podcast elkaar tot steeds grotere hoogten van enthousiasme dreven. En hoe David Remnick, zonnegod van The New Yorker, zat te giechelen als een klein kind toen hij Child interviewde in een andere podcast. Allemaal mannen, dacht ik even. Maar ik had ook weleens in The Guardian gelezen dat vrouwen zijn boeken evenzeer verslonden, omdat Reacher een projectiescherm is voor universele verlangens: ‘to abandon all responsibilities, to walk through the world with nothing. To be physically invincible. To be justifiably fearless.’
Ik luisterde gesprekken nog eens terug en hoorde hoe de mannen met de prestigieuze functies zich aan het begin een beetje ongemakkelijk leken te voelen over hun eigen enthousiasme voor zoiets lichtzinnigs als een reeks thrillers. Alsof ze hun eigen snobisme even moesten overwinnen.
Misschien was het dat die column van Rosanne Hertzberger nog in mijn hoofd zat. Ze schreef nadat de chef van de boekenbijlage iets had verzucht over hoe weinig literatuur er in de lijst met best verkochte boeken stond over Lucinda Riley en over wat ze zag als het dedain van de boekenwereld voor wat de gewone lezer wil. Hertzberger trok fel van leer tegen wat ze zag als het snobisme van een hele klasse die alles wat de massa consumeert en hoe ze dat doet minderwaardig zou vinden.
‘Boeken zijn bijna zonder uitzondering te lang’, schreef ze zelfs ergens. Koket anti-intellectualisme, leek het me. Een soort binnenstebuiten gekeerd snobisme.
Als je je eigen snobisme door en door kent, en de ironie ervan wel kunt waarderen, is dit natuurlijk hét moment om Virginia Woolf er eens bij te halen: ‘The essence of snobbery is that you wish to impress other people.’ Of liever Judith Shklar? ‘Snobbery means the habit of making inequality hurt.’ Want Hertzberger deed wel alsof ze naar boven trapte, maar was dat nou zo evident het geval?
Simpele genietingen zijn niets om je voor te schamen – behalve als je stiekem bang bent voor het oordeel van anderen over dat waarvan je geniet – en niets om mee te koketteren. Sommige dingen bieden ons een blik op de wereld om ons heen of confronteren ons met de menselijke conditie, andere helpen ons om er voor even aan te ontsnappen. Ik heb, geloof ik, nog vierentwintig en een half boek te gaan voordat ik me weer met betere en belangrijkere dingen hoef bezig te houden.