Europa sukkelt altijd achter Amerika aan, liet de Franse socioloog Alain Touraine zich onlangs in De Balie ontvallen. Niet vanwege het leger of het zakenleven, maar vanwege het niveau van het top-academisch onderwijs dat in Europa fundamenteel achterblijft bij dat van de VS. Hun slimmeriken worden tijdens hun studie slimmer dan de onze.

Zijn typisch Franse opmerking schoot me te binnen toen ik de discussie over de toekomst van het Nederlands hoger onderwijs volgde. Universiteiten en hogescholen moeten zich aanpassen aan het internationale systeem van bachelors- en masters-opleidingen (eerst drie jaar studie, en voor de goede studenten nog twee extra jaar studie). Ze krijgen voor deze omwenteling nauwelijks geld van onderwijsminister Hermans. Dat vinden ze vreemd, onder meer omdat het niveau van de Nederlandse afgestudeerden volgens de internationale organisatie Oeso meetbaar daalt. Daar elk ander Nederlands instituut — van het hamsterwegloophuis tot de afwerkplekken voor Poolse homo’s — de afgelopen jaren minstens een miljoen kreeg om wachtlijsten en salarisachterstanden op te lossen, lijkt een financiële injectie alleszins redelijk. Hermans stelt, niet helemaal ten onrechte, dat als de universiteiten en hogescholen meer geld willen ze met ideeën moeten komen hoe ze dat willen opmaken — ondertussen slim verhullend dat hij in elk geval geen notie heeft waar het heen moet. Maar de opmerking is ook tegen het zere been van de verantwoordelijke bestuurders. «Goede ideën zijn niet gratis!» laat Frans Leijnse, de baas van alle hbo’s, zich woedend ontvallen in reactie op Hermans’ stelling om zich over zijn toekomstplannen in stilzwijgen te hullen. Zulke rebels without a clue bevestigen het gelijk van Touraine, en bestendigen het ook in de toekomst. Het lege gezeur om geld van de academische bestuurders staat model voor het in het Nederlandse hoger onderwijs ontbrekende zelfbewustzijn. Er wordt op uiteenlopende terreinen (van natuurwetenschappen tot psychologie) heel goed onderzoek gedaan. Ook de studenten stromen massaal toe. Maar studieduurverkorting, inperking van de inspraak van studenten en personeel, en een toenemende bedrijfsmatige oriëntatie op het werk van onderzoekers hebben de instellingen steeds verder van hun oude karakter — het kruispunt van hoogste abstractie en maatschappelijke reflectie — vandaan gevoerd. Dat is helemaal niet erg, maar pech is wel dat daar geen nieuw idee voor in de plaats is gekomen. Bij de noden van het basisonderwijs en de gezondheidszorg kan iedereen zich wel wat voorstellen, maar als het steekwoord «universiteit» valt, hoor je obligaat gerebbel over studieduur en onderwijs in een kennissamenleving. Niet gek dat je geen cent krijgt met zo'n totaal gebrek aan aanvalslust.

De problemen van Nederland en van de wereld zijn zo goed als onbetwist: een democratie die zichzelf moet heruitvinden, een internationale markteconomie die intelligente teugels vraagt, technologie die de grenzen van de mens uitwist. Als je de betekenis van hoger onderwijs legt in het democratisch en innovatief vermogen van studenten en onderzoekers om die kwesties het hoofd te bieden, heb je tenminste weer een verhaal te vertellen. Vervolgens kun je je afvragen of het erg is dat je soms achter Amerika aan sukkelt.