Minder geld voor de hervorming van de zorg of uitstel daarvan, belastingverlagingen, vergunningen voor olieboringen, de aanleg van de Keystone-oliepijpleiding, deregulering van het financiële stelsel. Zie hier een greep uit het eisenpakket waaraan president Obama moet voldoen, willen de Republikeinen in het Huis van Afgevaardigden bereid zijn te stemmen over verhoging van het schuldplafond. Wordt dit plafond niet voor 17 oktober verhoogd dan kan het land niet meer lenen, met als risico dat het niet meer aan zijn betaalverplichtingen kan voldoen (een default). Vanwege het uitblijven van een stemming over verhoging van het schuldenplafond ging de Amerikaanse overheid vorige week dinsdag al ‘dicht’.

Als vriend en vijand het ergens over eens zijn, dan wel dat president Obama deze eisen niet zal inwilligen. Dat zou immers betekenen dat hij zijn eigen verkiezingsprogramma, op basis waarvan hij net is herkozen, in de prullenbak zou gooien. Dat geldt in het bijzonder voor de hervorming van de zorg, ‘Obamacare’, zijn signatuurwetgeving: die gaat hij heus niet afbreken of opschorten. Dit weten de Republikeinen natuurlijk ook. En toch is juist Obamacare hun voornaamste doelwit, waarvoor ze bereid zijn hun land, mogelijk zelfs de wereld, in een economische crisis te storten.

Deze Republikeinse alles-of-niets-strategie, waarbij ‘niets’ de meest waarschijnlijke uitkomst is, wordt gedreven door een minderheid van zeer rechtse parlementariërs uit de Tea Party-hoek, onlangs door de conservatieve commentator Charles Krauthammer ‘de zelfmoord-caucus’ gedoopt. Zij krijgen hun meer gematigde partijgenoten mee, zo luidt althans de algemeen aanvaarde verklaring, omdat deze vrezen dat ze anders tijdens de volgende voorverkiezingen een door de Tea Party gepushte kandidaat tegenover zich krijgen. Commentatoren – van links tot rechts – hebben de Republikeinse kruistocht tegen Obamacare onder meer omschreven als krankzinnig, arrogant, onoprecht, cynisch, onverantwoord en politiek suïcidaal.

Naast veroordelingen van het ogenschijnlijk irrationele gedrag van de Republikeinen regent het ook (pogingen tot) verklaringen ervoor. Oud-New York Times-hoofdredacteur Bill Keller oppert bijvoorbeeld dat de Republikeinen ‘eindelijk hun jaren-zestigmoment’ hebben. ‘Een halve eeuw nadat links Amerika een periode van woede doormaakte, waarin het politieke establishment op zijn plaats werd gezet, ervaren conservatieven nu hun eigen politieke catharsis’, schrijft Keller. ‘Het dreigement om Amerika’s kredietwaardigheid op te blazen is hun versie van burgerlijke ongehoorzaamheid. En Obamacare is hun Vietnam.’

Volgens Keller lag aan de radicale tijdsgeest van de jaren zestig de notie ten grondslag dat de overheid haar legitimiteit kwijt was en dat het liberale establishment geen ruggengraat meer had. Een vergelijkbaar ‘gevoel te zijn verraden’ zou volgens Keller aanleiding vormen voor de ‘huidige opstand’ ter rechterzijde: ‘De president is niet slechts een tegenstander maar een vreemdeling; het Republikeinse leiderschap heeft zijn principes verloren; de oude regels gelden niet meer.’

De Republikeinse kruistocht is onder meer omschreven als krankzinnig, arrogant, cynisch en politiek suïcidaal

Keller testte zijn theorie op Todd Gitlin, onder meer auteur van The Sixties: Years of Hope, Days of Rage. ‘De opmerkelijkste parallel is de alles-of-niets-stemming’, zei Gitlin. ‘Dit is een kwestie van apocalyptische urgentie. Obamacare is niet Vietnam, maar zo zien ze dat wel. De zorgwet belichaamt voor rechts een misbruik van overheidsmacht die grenst aan tirannie. Dat rechtvaardigt de meest extravagante reactie.’ Sam Tanenhaus, auteur van The Death of Conservatism (2009), wijst er daarentegen op dat de politiek van de zelfmoord-caucus wellicht niet ‘zo kortzichtig en zelfvernietigend is als ze lijkt’, zo schrijft hij in The New York Times. Hij ziet de strijdbare groep Republikeinen als vertegenwoordigers van wat hij noemt een ‘post-consensuspolitiek’.

Deze politici vertegenwoordigen een groep die met het steeds diverser (lees: minder blank) worden van de Amerikaanse bevolking is komen bovendrijven: zij die zich vervreemd en ontgoocheld voelen door de wijze waarop hun land verandert. ‘Deze mensen hebben libertaire en anti-overheidstandpunten omarmd en zien niets in wat zij percipiëren als het onzuivere big government-conservatisme van de Reagan- en Bush-jaren waarin op basis van compromissen werd geregeerd’, schrijft Tanenhaus.

Voor deze groep kiezers is de Republikein die bereid is zo ver te gaan als mogelijk is – die er dus alles aan doet om Obama’s zorgwet teniet te doen, en als dat niet lukt, tegen de verhoging van het schuldplafond stemt – geen obstructionist maar een principiële politicus, een rebel with a cause. De post-consensuspoliticus opereert indachtig het motto van Robert Taft, de Republikeinse senator die decennia lang tegen de uitvoering van de New Deal streed: ‘De taak van de oppositie is om oppositie te voeren.’

Oftewel: compromissen sluiten is uit den boze. Het is een tactiek die vaak nog werkt ook, benadrukt Tanenhaus. ‘De recente overwinningen die Republikeinen geboekt hebben, bijvoorbeeld op het gebied van wapenwetgeving, zijn niet het gevolg van compromissen sluiten, maar van meer geld uitgeven en je beter organiseren dan je opponenten. Het uitgeholde consensusprincipe en de oude droom om een permanente meerderheid op te bouwen hebben plaatsgemaakt voor een overlevingsstrategie.’

‘Je hebt geen meerderheid nodig om te zegevieren’, zei onlangs de libertaire senator Rand Paul, die daarmee de revolutionair Samuel Adams (1722-1803) citeerde, ‘maar veeleer een woedende, onvermoeibare minderheid, vastberaden om het vuur der vrijheid in de hoofden van de mensen te ontsteken.’ Ziehier het leidende sentiment van de Republikeinse post-consensuspolitici, zo houdt Tanenhaus ons voor, ‘die altijd naar het verleden kijken, zelfs als ze zich gereedmaken voor het volgende gevecht’.

Voor veel conservatieven is rechts nooit in de buurt gekomen van wat het wil, niet in de Reagan-jaren, niet nu

Ook de conservatieve New York Times-columnist Ross Douthat zoekt een verklaring voor de recente Republikeinse acties in de neiging van conservatieven om in diepe frustratie naar de geschiedenis te kijken. Om dit punt te maken, citeert hij uitgebreid uit Dead Right (1994) van de conservatief David Frum, waarin deze terugkijkt op de Reagan-jaren en haar implicaties voor rechts – let wel, Frum schreef dit tijdens de Clinton-jaren, vlak voordat de Republikeinen onder leiding van Newt Gingrich voor het eerst sinds 1952 een meerderheid in het Huis van Afgevaardigden zouden winnen: ‘Hoe voorspoedig de jaren tachtig in andermans ogen ook waren voor conservatieven, voor henzelf was het een desillusionerende tijd. Conservatieven hadden twaalf jaar lang het presidentschap en domineerden het parlement en de rechtelijke macht. En toch, elke keer als ze probeerden het werk teniet te doen van Franklin Roosevelt, Lyndon Johnson en Richard Nixon – het werk dat ze een halve eeuw vervloekt hadden – voelden ze het wantrouwen van het publiek. Ze durfden het niet en ze realiseerden zich dat ze het niet durfden.’

Waarom deze passage zo relevant is voor wat nu in Washington gebeurt, is volgens Douthat dat ze perfect de kloof weergeeft tussen het conservatieve zelfbeeld en het beeld dat de rest van Amerika van conservatieven heeft. ‘Voor de Amerikaanse mainstream was het Reagan-tijdperk het conservatieve antwoord op de New Deal’, schrijft Douthat. ‘Een periode waarin rechtse ideeën de wind in de rug hadden en rechts beleid werd uitgevoerd.’ Maar wat veel conservatieven zou bijblijven, was dat de instituten en programma’s van Roosevelts New Deal en Johnsons Great Society min of meer intact bleven. Deze kloof in perceptie verklaart volgens Douthat voor een belangrijk deel het wederzijdse onbegrip wanneer het debat over de grootte van de Amerikaanse overheid gaat. ‘In de ogen van liberalen en gematigden krijgt rechts meestal wat het wil in dergelijke conflicten, waarop het alleen maar extremer wordt en nog meer bezuinigingen, concessies, deregulering en belastingverlagingen eist.’

Maar voor veel conservatieven ziet de werkelijkheid er heel anders uit: in hun ogen is rechts zelfs nog nooit in de buurt gekomen van wat het wil, niet in de Reagan-jaren, niet in de Gingrich-jaren en ook nu niet in het Tea Party-tijdperk – namelijk een daadwerkelijk kleinere overheid, ‘in plaats van een overheid die iets langzamer groeit dan liberalen en links zouden willen’. Rechts is volgens Douthat in de afgelopen veertig jaar alleen succesvol geweest in het beteugelen van de groei van de overheid en het frustreren van liberale ambities voor nieuwe overheidsprogramma’s. Een goed voorbeeld daarvan is het keer op keer voorkomen van de invoering van universele gezondheidzorg. Maar ook dat project lijkt, met het sinds vorige week in werking getreden Obamacare, verloren te zijn.

Ziehier de drijfveer achter de roekeloze en vermoedelijk zinloze Republikeinse politiek die tot de sluiting van de Amerikaanse overheid heeft geleid, besluit Douthat. ‘Het is niet alleen woede jegens een specifieke Democratische regering, of oppositie tegen een specifiek programma, of teleurstelling over electoraal verlies. Het is een revolte tegen veertig jaar falen.’

‘Ze durfden het niet,’ schreef Frum over de conservatieven uit de Reagan-jaren. Aan durf is in 2013 geen gebrek, schrijft Douthat: ‘Wat de risico’s en kosten er ook van zullen zijn, er zijn ditmaal genoeg small-government-conservatieven die geloven dat hun beweging alleen met wilde waaghalzerij de schade kan terugdraaien die sinds de New Deal is aangericht.’ Dat deze houding eerder voor dwaas romanticisme staat dan voor voorzichtig, verantwoordelijk en realistisch conservatisme, is volgens Douthat ‘helaas vrij duidelijk het geval’.


Beeld: Dario Catillejos / Cagle