«Voor de Duitsers die zijn verdreven — Ter herinnering aan deportatie, vlucht en verdrijving — Ter nagedachtenis aan hun Heimat en hun doden — De regering van de deelstaat Beieren.»

Dit staat gegraveerd in het monument Vlucht en verdrijving in Neurenberg, dat eind 1999 door de Beierse minister-president en Duitse bondskanselierskandidaat Edmund Stoiber werd onthuld. In zijn toespraak keek Stoiber terug op de «eeuw van de verschrikkelijke oorlogen», maar vooral, onder verwijzing naar de vijftien miljoen Duitsers die na 1945 uit Oost-Europa zijn verdreven, op «de eeuw van de verdrijvingen».

«Onze landgenoten die ten oosten van de Oder en de Neisse, het Oberpfälzer en Beierse Woud woonden, deelden en delen dezelfde geschiedenis, cultuur en lotsgemeenschap met andere Duitsers. Maar zij hadden een veel zwaarder leed te verduren dan de landgenoten die ten westen daarvan leefden. (…) Ze werden collectief aan onrechtvaardige decreten onderworpen, die tot op heden niet zijn opgeheven. Ongeveer twee miljoen overleefden de tragedie, dit inferno in het oosten, niet.»

Met deze woorden zette Stoiber de toon voor zijn steunbetuiging aan de verdreven Duitsers en hun nabestaanden, die zich in Duitsland hebben verenigd in de Bund der Vertriebenen. Met geen woord sprak hij over wat joden, Roma en Sinti in de oorlog is aangedaan; hij verwees alleen één keer naar «de donkere kanten» van de Duitse geschiedenis.

Sinds deze toespraak heeft Stoiber zich herhaaldelijk hard gemaakt voor de belangen van de Sudeten-Duitsers, de drie miljoen Duitsers die in het toenmalige Tsjecho slowakije woonden en in 1945 het land werden uitgezet. De Benes-decreten, genoemd naar de Tsjechoslowaakse president Benes, rechtvaardigden deze uitzetting. Omdat ze formeel nog altijd deel uitmaken van de Tsjechische en Slowaakse wetgeving zijn ze de laatste jaren herhaaldelijk het mikpunt van kritiek geweest.

Op een bijeenkomst van de Bund der Vertriebenen in Leipzig verklaarde Stoiber deze zomer dat Pommeren en Silezië, de westelijke provincies van Polen die tot 1945 een overwegend Duitse bevolking hadden, «Europese regio’s» moeten worden. «Zij die daar hun Heimat hadden en zij die daar nu hun Heimat hebben, zullen samenwerken.» Hij verwees naar de Duitse minderheid die daar nog altijd woont. Ook in relatie tot Polen wil Stoiber een discussie over de «decreten op grond waarvan de Duitsers werden onteigend en verdreven».

Opole, silezië — «Niemcy Raus!», «De Duitsers eruit!» staat op een bushokje. Op het Duitse vice-consulaat in Opole, dat speciaal is opgericht voor de 400.000 leden van de Duitse minderheid, wordt deze leus afgedaan als een incident. «De relatie tussen de Duitse minderheid en de Poolse meerderheid is beter dan ooit», zegt de consulair attaché. «De Duitse minderheid is politiek vertegenwoordigd in Opole, en als dat een probleem zou zijn, zou de Poolse meerderheid dat niet tolereren. Bovendien staat alles wat hier voor Duitsers wordt gedaan ook open voor Polen.»

Bij de achteringang van het consulaat staat een lange rij. De mensen wachten op de verstrekking van een Duits paspoort. De Duitsers die na 1945 zijn gebleven, hebben niet automatisch hun Duitse staatsburgerschap verloren. Ze kunnen dat bovendien doorgeven aan de volgende generatie.

Een aantal hoogleraren aan de universiteit van Opole, onder wie de historicus Franciszek Marek, zorgt al enige tijd voor beroering, omdat zij zich anti-Duits uitlaten. «Zij bedrijven politiek», meent de attaché, «en komen op voor de Poolse belangen.» Op het stadhuis van Opole reageert de secretaris van de burgemeester terughoudend op de vraag naar conflicten tussen beide groepen. Nee, van conflicten is geen sprake, zegt hij, alleen van «spanningen». Een studente aan de universiteit van Opole heeft geen moeite met de Duitse minderheid, «maar veel van mijn vrienden wel. Meer wil ik er niet over kwijt.»

Een Pool die gebruik maakte van de regeling om een Duits paspoort te verkrijgen, in het Ruhrgebied werkt, en nu bij zijn familie op vakantie is, zegt: «Het is hier slecht. De werkloosheid is hoog, meer dan twintig procent. Vroeger was hier geld maar kon je niets kopen. Nu is er alles, maar geen geld. Dan kun je maar beter in Duitsland werken.» Of de mensen jaloers op hem zijn, weet hij niet. «Ik woon hier niet meer.»

In de woonkamer van de historicus Franciszek Marek, voormalig rector magnificus van de universiteit van Opole, hangen drie grote foto’s van zijn ontmoeting met de paus. Van geschiedenis weet Marek veel, maar hij neemt er makkelijk een loopje mee. Als het gesprek op de Duitse minderheid komt, wuift hij alle problemen weg, maar dat verandert als hij op zijn praatstoel zit. «De Duitse minderheid heeft het over een breuk tussen de Polen en Duitsers, maar eigenlijk zijn ze zelf de stoorzenders. Ze spreken bovendien slecht Duits en komen uit Poolse families.»

Marek ontkent niet dat er in Silezië sprake is van een Duitse culturele traditie, maar benadrukt dat die pas na een succesvolle germanisering tot stand kwam. «Hier waren veel Poolse gelovigen. Duitse dominees kwamen lang geleden hiernaartoe om de arme boeren te bekeren. Begrijp me goed, Polen en Duitsers hebben het volledige recht om hier naar hun culturele wortels te zoeken. Maar de etnische achtergrond van Silezië is niet Duits.»

Marek benadrukt dat Polen nu ongeveer een derde kleiner is dan voor de oorlog. «Stalin en Hitler hebben Polen onder elkaar verdeeld.» Marek doelt op het Ribbentrop-Molotovverdrag uit 1939, waarin Hitler en Stalin overeenkwamen dat de Sovjet-Unie het oosten van Polen zou annexeren en Duitsland in ruil daarvoor het westen van Polen zou bezetten. Nadat dit in de oorlog ook daadwerkelijk was gebeurd en nadat de Russen Polen in 1945 hadden bevrijd, vluchtten veel Duitsers naar het westen en deed Stalin zijn invloed in Polen gelden. «Het is voor ons een grote belediging als Stoiber het heeft over ‹verdrijving›. Wij hebben er helemaal niets over te zeggen gehad. Toen het Russische front in Polen naar het westen opschoof, hebben de Duitsers hun beste mensen meegenomen. Natuurlijk zijn ook alle Duitsers die iets op hun geweten hadden gevlucht. Hoe kunnen hier dan nog Duitsers zijn?

Stoiber zegt dat we de decreten die de Pools-Russische president Boleslaw Bierut uitvaardigde, moeten annuleren. Maar die zijn al lang niet meer van kracht en hebben voor ons geen enkele betekenis. Bovendien weet ik niet of Stoiber echt denkt wat hij verkondigt. In ieder geval praat hij anders in deze verkiezingstijd.»

Hoe snel historisch besef overgaat in mythevorming blijkt als de demagoog in de historicus Marek opstaat. Duitsers zijn er volgens hem in Silezië niet meer en onder het communisme «was er helemaal geen polonisering van de Duitse minderheid». De praktijk was echter dat de communistische regering er alles aan deed om Polen etnisch te «homogeniseren». De Poolse Duitsers die niet waren verdreven omdat ze als pro-Pools werden beschouwd, mochten geen Duits praten. Elke vorm van culturele expressie was verboden. De Oekraïense minderheid werd massaal «geëvacueerd» en gedwongen over heel Polen verspreid te gaan wonen opdat ze geen «antirevolutionaire kracht» werden. Hoe succesvol de polonisering van de minderheden was, blijkt uit de ironische opmerking van een cultuurwetenschapper uit Lublin: «Tot voor kort wisten we niet eens dat we een Duitse en Oekraïense minderheid hadden. Maar sinds het boek van Jan Gross is er gelukkig een discussie losgebarsten.»

Gross’ Buren, dat in 2001 verscheen, gaat over de moord op 1600 joden in het Poolse dorp Jedwabne in 1941. Onder het communisme was het beeld gecreëerd dat zij door de nazi’s waren omgebracht, maar Gross toonde aan dat de Poolse bevolking de misdaad had begaan. Dit vormde het begin van een moeizame discussie over Pools antisemitisme. In het collectieve geheugen van veel Polen zijn zij vooral de slachtoffers, en niet ook, zoals in Jedwabne, de daders. De na de oorlog geconstrueerde Poolse identiteit waarin de Polen zelf als vreedzaam werden voorgesteld, staat op het spel.

«Er is geen twijfel over mogelijk dat hier etnische zuiveringen hebben plaatsgevonden», meent Adam Michnik, oud-dissident en hoofdredacteur van het Poolse dagblad Gazeta Wyborcza. «Het is goed dat er nu een serieus debat over is. Het vraagstuk van de verdrijvingen en de naoorlogse geschiedenis is uiterst complex en verdient een serieuze benadering. Maar zoals Stoiber zich met deze discussie inlaat, is idioot. Om stemmen te winnen hanteert Stoiber argumenten en retoriek die geen enkele naoorlogse Duitse politicus ooit heeft gebruikt.»

Wat Michnik ergerlijk vindt en als een gevaar voor de Europese stabiliteit beschouwt, is dat Stoiber geen poging doet de verdrijving in een reëel historisch perspectief te plaatsen: «Als Duitse politici zoals Stoiber ons een rekening willen presenteren voor de verdreven Duitsers, dan hebben wij met hen ook nog wel wat rekeningen te vereffenen. Laten we vooral in herinnering roepen dat vóórdat de Duitsers uit de Silezische hoofdstad Wroclaw werden verdreven alle joden daar zijn vermoord. Stoiber komt er nu mee aan dat we de decreten moeten herroepen. Hij zegt niet eens om welke het gaat en volgens mij is hij te lui om ze te bestuderen.»

PRAAG — «Een discussie over de verdrijvingsgeschiedenis is in het belang van alle partijen», meent Emanuel Mandler, journalist voor de Tsjechische krant Lidové Noviny en een sleutelfiguur uit de vroegere dissidentenbeweging Charta 77. «De Tsjechische identiteit kan niet mede worden gebaseerd op deze etnische zuivering.» Volgens Mandler, die onlangs een boek over de Benes-decreten publiceerde, «zijn ook Tsjechische politici verantwoordelijk voor het vergroten van de spanningen. Er wordt alles aan gedaan om een discussie te vermijden».

Het Tsjechische nationale trauma is de conferentie van München uit 1938, waar Frankrijk en Groot-Brittannië het in Tsjechoslowakije gelegen Sudetië aan Hitler toebedeelden in de hoop dat daarmee de oorlogsdreiging van de baan was. «De Tsjechoslowaakse regering in ballingschap, onder leiding van Benes, bedacht in 1943 een plan om een toekomstige Duitse bedreiging te verhinderen. Benes had daarbij een etnisch homogene staat voor ogen, en achtte het daarom noodzakelijk de Duitsers te verdrijven. Met dit plan reisde Benes naar Moskou en sloot daarover een verdrag met Stalin. In 1945 werden als gevolg daarvan vrijwel alle Duitsers verdreven.»

«De naoorlogse communistische propaganda om ons land als een etnisch homogene staat voor te stellen, is effectief geweest», zegt Mandler. «De Duitsers verdrijven was één, maar niemand had erover nagedacht wat er met de gebieden moest gebeuren waar zij woonden. Slowaken en Roma werden uiteindelijk ‹uitgenodigd› om daar te gaan wonen.» Tornen aan de Benes-decreten betekent volgens Mandler dat ook zal moeten worden getornd aan het valse historische bewustzijn dat de Tsjechen slechts slachtoffer van zowel de oorlog als het communisme zijn geweest. Vooral uit wat president Havel in 1990 overkwam, blijkt volgens Mandler hoe gevoelig deze kwestie ligt: «In 1990 vroeg Havel Duitsland om vergiffenis voor de verdrijvingen. Hij dacht dat hij de mening van de Tsjechen verwoordde. De realiteit was echter dat de meesten er anders over dachten. Aan Tsjechische zijde veroorzaakten zijn woorden de angst dat de Sudeten-Duitsers nu zouden terugkeren en hun bezittingen opeisen, en aan Duitse zijde veroorzaakten ze juist de hoop daarop. Gedurende de jaren negentig is er door veel Tsjechische politici zware druk op Havel uitgeoefend om zijn verzoek om vergiffenis in te trekken, en uiteindelijk is hij gezwicht.»

Ondertussen laat de Bund der Vertriebenen geen misverstand bestaan over zijn politieke inzet. Op de «Heimatstag», op 31 augustus in Berlijn, maakte Erika Steinbach, voorzitter van de Bund, nog eens duidelijk hoe ze erover denkt: «De sluwe ontwijk manoeuvre in Praag moet in het belang van een vreedzame Europese toekomst worden gecorrigeerd. Gebeurt dat niet, dan valt ook niet te rechtvaardigen waarom Milosevic wegens verdrijvingen in Den Haag in de beklaagdenbank zit, of waarom Duitse soldaten het recht op Heimat van de Kosovo-Albanezen beschermen. Komt Tsjechië niet tot inkeer, dan hoort het niet in de EU thuis.»

Op het recht op Heimat kunnen volgens Steinbach ook de verdreven Duitsers zich beroepen. Of ze daarbij de terugkeer naar hun oorspronkelijke woonplaatsen voor ogen heeft, zei ze niet. De aanspraak op hun recht op Heimat benoemde ze alleen indirect: «Wordt een mens thuisloos, en wordt deze geborgenheid met geweld aan hem onttrokken, dan veroorzaakt dat een diepe, tergende pijn. Niets drukt deze pijn beter uit dan het begrip heimwee.»

Heimwee, een relatief onschuldige term voor een zeer explosieve kwestie, die door bondskanselierskandidaat Edmund Stoiber boven aan de Duitse politieke agenda is gezet.