Kunst subsidiëren, dat was in het linkse milieu waar ik vandaan kom uit den boze. Subsidiegeld, dat moest naar de armen en die hadden niets aan kunst. Kunst was er alleen voor de rijken en de elite. Boeken werden met name beoordeeld op geschiedkundige getrouwheid. Echt goede kunst sprak ook altijd meteen het grote publiek aan en daarmee was het hele probleem opgelost. Die bedroop zichzelf. Over kunst als verheffing van de arbeidersklasse, in de lijn van het gedachtegoed van Adorno, werd niet nagedacht. Kunst was decadent en typisch iets voor rechts-liberalen.

Een ingrijpend en wezenlijk verslag is Intensive Care, gemaakt door een fotograaf en een schrijver die plotseling afscheid moeten nemen van twee mensen. Het opent met een kort verslag. De fotografe, Andrea Stultiens, ontvangt terwijl ze in Thailand is het bericht dat ze beter terug kan komen. Haar zus ligt op de Intensive Care, samen met haar vriend. Het boek opent met foto’s, van de fotografe op de brommer en van de zus die met haar vriend een proefrit maakte in een nieuwe auto, moest uitwijken en in een bevroren sloot terechtkwam. Het duurde een tijd voordat ze door de brandweer eruit werden gehaald. Daarna opent het boek met foto’s. Andrea Stultiens heeft esthetiek willen vermijden. Mooi moesten ze niet worden. Het zijn foto’s in het ziekenhuis, spullen die op een bed liggen, kleine foto’s van de patiënten aan de muur. Deuren, gangen, wachtende mensen, gekleurde vloeren in de hallen en tl-licht. Ze worden afgewisseld met gedichten van Vrouwkje Tuinman, die hecht bevriend was met de man van het stel:

Remise

Het fijne is, het is hier altijd dag.

Het is hier altijd avond. Het is hier

altijd zoveel graden. Er is een hand

die vaseline op je lippen smeert,

een buis die voor je ademt.

Naast je zit ik met een sjaal die

steek na steek voltooiing nadert.

Het fijne is dat het best snel gaat.

Vervelend is dat het te snel

gaat, ik veel te vlug voor jou

de draden aan elkaar vast haak.

Een ziekenhuis is een remise, zo zou je kunnen zeggen, of anders is de staat van de patiënten dat wel. Ze liggen beiden in coma, op de intensive care, de een beneden, de ander boven. Andrea Stultiens en Vrouwkje Tuinman hebben een dwingende reden dit boek te maken, dat straalt uit het hele boekwerk, ze moeten wel. Tuinman praat tegen haar vriend in coma. Ze vertelt hoe ook de verplegers tegen hem praten in coma, telkens zeggen wat ze gaan doen: een kussen opschudden, een slangetje vervangen, de patiënt scheren. Ze beschrijft het einde van de coma en hoe ze zijn huis opruimt, de laatste lege flessen weggooit, wat ze in de ijskast vindt. Er is weer een serie foto’s, van de apparatuur in het ziekenhuis en de begrafenis. En dan komt er een tweede serie gedichten en geeft Vrouwkje Tuinman de overledene het woord:

Gids

Misschien dat iemand hier een tuin begint. Als ik kon

zou ik het doen. Nu wel. Dit is mijn huis. Hier woonde ik.

Ze hebben de tafel laten staan. Een portret van toen

ik klein was bleekt langzaam in de vensterbank.

Mijn wijn is op. Er slapen kinderen waar ik sliep.

De peren zijn rijp. Voorzichtig. Eet ze niet.

Iemand verder nog een vraag? De wand die eigenlijk

een deur is en die nergens op de blauwdruk staat?

Ik was nog niet zover dat ik daarachter iets bewaar.

We komen te weten dat de in de prak gereden (Tuinman schrijft ‘doodgereden’) auto nog wordt afbetaald. En wie ze liever mist dan hem, al is het maar voor even. Zichzelf, of anders weet ze nog wel iemand: ‘De buren klinken niet alsof ze hobby hebben aan het leven.’ Het zijn feitelijke gedichten, indringende vragen. Op het eind blijkt de vriend een ex en klinkt er spijt: ‘Wat als ik je jaren eerder al/ aan iemand anders aangeboden had of beter nog, zelf niet/ was weggegaan.’

Intensive Care is niet alleen een boek, het is ook een expositie waar internationaal vraag naar is. En het werk is een voorbode van Wat ik met de sleutel moet, de nieuwe bundel gedichten van Vrouwkje Tuinman die later dit najaar verschijnt. De dood is ook sterk aanwezig in Neem me mee, zei de hond, de nieuwe bundel van Wim Brands die vorige week verscheen. Er komen engelen in voor. Ze reizen net zo lang met iemand mee tot ze van hier naar de maan zijn gegaan. Ze bellen naar het nummer van de telefooncel waar ‘s nachts een zwerver naast ligt op een bank. Het zijn niet de engelen maar de doden die bellen vanaf de rug van de engelen: het ruisen dat je hoort door de telefooncel zijn de slagen van hun vleugels.

Wim Brands debuteerde 25 jaar geleden met Inslag. Als je die bundel naast zijn nieuwe werk legt, zie je dat de gedichten wat de vorm aangaat niet zijn veranderd. Ze zijn even abrupt, even direct. Ze schuwen vanaf het begin het poëtische. Geen maanlicht wil de schrijver in een gedicht genaamd poëzie uit zijn debuut, liever registreren 'hoe een gespierde zwemmer/ naar de weerspiegeling duikt’ Maar daarmee is dat maanlicht niet weg en juist ook de poëzie niet: ‘Het besef dat de maan dan niet/ hetzelfde blijft.’ Het woordje ‘dan’, nonchalant en spreektalig, is kenmerkend voor Brands. Voor zijn gedichten geldt wat Chris van Geel van poëzie eiste: glashelder en toch stekend diep. En ook vergeleken met zijn vorige bundel Ruimtevaart uit 2005 is hij consistent gebleven, maar gegroeid.

Neem me mee, zei de hond bestaat uit series, reeksen. De stad heet een open stad, en wordt onder meer verbeeld door een bejaarde man die wandelt om weer te kunnen ruiken, door een visser, een au pair, een poolse klusser, een wijkverpleger en een schoolmeisje. Er zijn mooie en overwogen beelden:

Als het heeft gesneeuwd schudt de stad haar

ziel uit, zoals een hond zichzelf verlost

van water na een duik in de late lente;

wie het schudden wil zien hoeft niet eens op

te letten.

Je loopt op straat en zie

op een hoek speelt een man

op een piano die aan het begin van de avond

bij het grofvuil is gezet.

Sleutels, honden, schoenendozen. Kinderen die wegrennen met wind mee. Het zijn steedse beelden. De poëzie van Brands is onopgesmukt, de lyriek zeer ingehouden maar wel degelijk sterk aanwezig. Onder een aantal gedichten staat de naam van een ander, en daarvoor ‘Vrij naar’. Dat kan Charles Simic zijn of Robert Lax, maar evengoed Bob Dylan. Raar genoeg beschrijft hij ‘Elvis, voor zijn optreden’ met een tekst van Blixa Bargeld, zanger van Einstürzende Neubauten. Het is een tekst die niet uit je hoofd gaat als je de melodie kent:

Hij weet alleen waar hij achteraf blijft,

weet alleen waar hij schijnbaar altijd was

weet alleen dat hij hier nog blijft,

weet alleen dat hij hier altijd al was.

Wim Brands is bekend als interviewer. Daarvooor was hij een tijd criticus. Maar zijn eigenlijke werk is begonnen met gedichten en die gedichten zijn er altijd gebleven. Met hobbyisme heeft dat weinig van doen. Het zijn kernachtige, toegankelijke en sterke korte teksten. De stad die hij telkens oproept, met zijn doden en zijn levenden, blijft in al de gedichten overeind:

Er is nauwelijks een verhaal.

Er is nauwelijks verleden.

Er is nauwelijks toekomst.
er is een gele vlinder

die onder mijn ogen

zijn vleugels opent

en de stad onder

zijn hoede

neemt.

Andrea Stultiens & Vrouwkje Tuinman, Intensive Care. Uitgeverij d'jonge Hond, 96 blz., € 24,95.

Wim Brands, Neem me mee, zei de hond. Nieuw Amsterdam, 56 blz., € 10,-