Nu Nigeria democratischer wordt, is het ‘kill and go’-politiebeleid onhoudbaar. Stijgende criminaliteit is het gevolg. Maar de democratische droom mag niet verstoord. Zeker niet door een blanke journalist met een kortdurend visum. 26 MEI. Op het internationale vliegveld van Lagos zie ik, als ik de slurf uit loop, een rijtje militairen in volle wapenrusting staan. Eentje houdt een kartonnen bord voor zijn borst met daarop in slordige viltstiftletters mijn naam. Als ik me bekend heb gemaakt, sommeren de militairen me mee te komen. Na een vluchtige paspoortinspectie mag ik door de douane. Uit de lange rij wachtende Nigerianen die met hetzelfde vliegtuig zijn aangekomen, klinken verontwaardigde geluiden. ‘Hé, waarom mag die blanke gewoon doorlopen?’ roept iemand. ‘Discriminatie!’ roept een ander. ‘Dit is mijn land. Waarom moet ik uren in de rij staan en hij niet?’ roept een derde. Een militair loopt op de rij af en dreigt iedereen die onrust zaait te arresteren. ‘Dit is een journalist’, gaat hij op vriendelijke toon verder. ‘Journalisten laat je niet in de rij staan. Hij komt hier om te schrijven dat het met ons land de goede kant op gaat nu we een democratisch gekozen president hebben.’ Terwijl de militair die woorden uitspreekt, houdt hij zijn ogen gek genoeg niet op zijn landgenoten maar op mij gericht. Omdat hij mij ‘gered’ heeft, is het de bedoeling dat ik hem wat toestop, zo legt zijn collega mij uit als we naar de aankomsthal marcheren. Een paar dollar dan maar. Niet opzichtig, heb ik in een Guide to Nigeria gelezen, maar onopvallend in het voorbijgaan in de handpalm schuiven. Om de geheime transactie te bevestigen raakt de militair met zijn vinger even de rand van zijn hoofddeksel aan. In de aankomsthal komt een vriendelijke man in een kleurig Hawaï-shirt met uitgestoken hand op me af. Hij stelt zich voor als Olu Ojewale, de redacteur buitenland van Newswatch. Ojewale heeft zich opgeofferd. Gedurende mijn verblijf in Nigeria zal hij geen millimeter van mijn zijde wijken. Zou dat werkelijk nodig zijn? Een minuut later, als we in de tropische buitenlucht staan, weet ik het antwoord. Voordat we ook maar een stap in de richting van een taxi kunnen maken, heeft Ojewale een opdringerige groep landgenoten ervan moeten overtuigen dat er bij deze blanke niets te halen valt. Na lang onderhandelen over de prijs, die volgens Ojewale door mijn verschijning met dollars tegelijk omhoogschiet, stappen we in een taxi. Reutelend zet de gare bak zich in beweging. De schare joelende bedelaars, verkopers en zakkenrollers verdwijnt in een blauwe wolk in de achteruitkijkspiegel. Ik vraag Ojewale waar die militaire ontvangst op het vliegveld toe diende. ‘Ze willen zeker weten dat je bent aangekomen’, zegt hij. ‘Nu kan op het ministerie van Informatie een kruisje achter je naam worden gezet. Ze weten nu ook dat Newswatch verantwoordelijk voor je is omdat ze je officieel aan mij overgedragen hebben. Daar heeft onze hoofdredacteur bij je visumaanvraag trouwens ook voor moeten tekenen. Als je nu heel onvriendelijke stukken gaat schrijven, zullen ze bij ons komen klagen.’ De reden dat de Nigeriaanse ambassade in Nederland mij slechts een kortdurend visum heeft verschaft is Ojewale eveneens duidelijk. ‘Als je langer wilt blijven zul je dit visum moeten omzetten in een langdurend visum.’ Ik zeg hem dat het volgens de Nigeriaanse ambassadeur in Nederland helemaal geen probleem is om het visum op het vliegveld te verlengen. Ojewale: ‘Ik denk dat het helemaal ligt aan de aard van de stukken die je schrijft of ze besluiten je visum al of niet te verlengen. Ze willen zeker weten dat je positief bent over het democratische pad dat Nigeria is ingeslagen.’ HET VLIEGVELD ligt aan de oostelijke rand van de stad. Het hotel waar ik geboekt heb, ligt in het uiterste westen, op Victoria Island. Voor ons strekt de miljoenenstad zich uit. De ondergaande zon lukt het slechts af en toe een straal door de grijze smog- en roze stofwolken heen geprikt te krijgen. Olu begint te vertellen over Ruy de Sequeira, een Portugese zeevaarder die op de plek van het huidige Lagos in veertienhonderdzoveel een interessante handelsnederzetting ontdekte. Ik kan mijn aandacht er nauwelijks bij houden. Op de weg rondom ons voltrekt zich een veldslag. Auto’s met afhangende bumpers waar de vonken van af spatten, drukken elkaar van de weg. De taxichauffeur blijft zich omdraaien naar de achterbank. ‘Ik kan mijn ogen niet geloven. Een blanke in mijn taxi. Ik ben vereerd, man. Ik ga zorgen dat we heel snel op de plaats van bestemming zijn.’ Hij trapt het gas diep in. Waar we ook rijden, overal langs de weg staan mensen. ‘Ze staan daar omdat ze niks anders te doen hebben’, zegt Ojewale. ‘Als het verkeer vastloopt, proberen ze hun koopwaar te slijten om van de schamele opbrengst eten te kopen.’ Om de zoveel meter branden hoge vuilnishopen. De kleurrijke rook hangt over de weg en vult de auto’s met ranzige dampen. Voor ons klapt een bromfietser met drie manden fruit op een autobus die door overmatige uitstoot zichzelf voor achteropkomend verkeer aan het zicht onttrekt. De brommer vat vlam, vanuit de berm snellen plunderaars als bloeddorstige gieren toe. Als ze de stilstaande taxi met blanke aan boord in de gaten krijgen, is de aandacht snel verlegd. Men verdringt zich aan mijn raampje en probeert het portier te openen. De taxichauffeur stapt uit en gaat een discussie aan. Gelukkig is de brommer snel opgebrand en komt het verkeer weer op gang. ‘Je wilt hier toch niet logeren’, zegt Ojewale bezorgd als we de parkeerplaats van het hotel opdraaien. Merkwaardig aan het hotel is dat het niet duidelijk is waar de straat ophoudt en het hotel begint. Het is een open complex, het staat eenieder vrij de lobby en de trappen naar de kamers te betreden. Achter de balie schrikt een dikke dame wakker als Ojewale op een bronzen bel slaat. Ze roept een kamerjongen te voorschijn. In de kamer die hij na drie steile trappen opent, staan we oog in oog met een halfnaakte man. ‘U had allang weg moeten zijn’, zegt de kamerjongen. ‘Er is een nieuwe gast gekomen.’ Voordat de jongen op mij heeft kunnen wijzen keren we hem de rug toe. In een andere taxi gaan we op weg naar een volgend hotel. Het is inmiddels donker en Ojewale wijst op de gangs die rond brandende tonnen samenscholen. Of ik mijn hoofd en/of bovenarm bij het raam vandaan wil houden. ‘Don’t worry’, zegt de taxichauffeur. Hij haalt een roestige revolver uit het dashboardkastje. ‘Ongeladen, maar het jaagt ze wel de stuipen op het lijf.’ Na een half uur door de gribussen getoerd te hebben vinden we een beter hotel. Er staat een hoog hek met prikkeldraad omheen en gewapende wachten patrouilleren. 29 MEI. Met Ojewale vlieg ik naar Abuja en woon de inauguratieplechtigheid van Obasanjo bij. De volgende dag vliegen we terug naar Lagos. In het hotel maak ik een verslag en stuur het naar Nederland (zie De Groene van 2 juni). 31 MEI. Al vroeg klopt Ojewale aan. Vandaag gaan we Lagos verkennen. Ojewale zegt dat we met de bus gaan. Hij steekt zijn hand op en een gele doorgeroeste Volkswagen-bus maakt zich los uit de kolkende autostroom. De bestuurder die zonder linkerhand door het leven gaat stapt uit en jaagt al zijn passagiers de bus uit. Ojewale maakt hem duidelijk dat ik de bus niet wil kopen maar dat ik gewoon als passagier mee wil naar de eindbestemming in Ikeja, een sloppenbuurt aan de rand van Lagos. ‘Ga je met hem naar Ikeja? Je bent niet goed snik.’ Met zijn stompje wijst hij op z'n voorhoofd. De passagiers stappen weer in. De bestuurder staat erop dat ik naast hem kom zitten. Hij straalt van geluk als blijkt dat ik uit hetzelfde land kom als zijn Volkswagen-bus. ‘Tweedehands auto’s uit Nederland zijn de beste. Deze komt uit Lelystad. Twee jaar geleden is hij op een grote boot hier in de haven aangekomen. Vertel me eens wat over Lelystad.’ Terwijl ik over Lelystad vertel komt het verkeer stil te staan. Een vrouw met een glimmende schaal kippevlees op het hoofd maakt zich los uit de berm. Een dikke zwerm vliegen gonst om haar hoofd. Een van de passagiers maakt een sissend geluid dat Nigerianen uitstoten om iemands aandacht te trekken. Hoewel het gesis tiendubbel overstemd wordt door het pandemonische kabaal van de straat, heeft de vrouw het toch gehoord. In een mum van tijd is ze bij ons. De vliegen laten het kippevlees met rust en storten zich op de bezwete lijven in de bus. De vrouw overhandigt een stuk kip, de passagier laat het in een plastic tas zakken en betaalt met een gehavend biljet van twintig Naira. Sommige medeweggebruikers kunnen het geduld niet opbrengen en verkiezen het trottoir. ‘Kom op, driver, erachteraan’, zegt iemand achter in ons busje. Een zakenman zo te zien. Attachékoffertje, gesteven pantalon en een keurige stropdas. Hij zit met z'n knieën in z'n nek en vanwege de vijf passagiers naast hem op het bankje haast met zijn wang tegen de houten plaat gedrukt die in plaats van de gesneuvelde ruit is aangebracht. Zijn aanmaning vindt bijval. De bestuurder stuurt het rechtervoorwiel tegen de hoge trottoirrand en geeft gas. Na honderd meter staat het ook op het trottoir stil. Achter ons komen zwaailichten aanzetten. Een sirene jankt. Drie gepantserde busjes persen zich door de file. Als de mysterieuze colonne bijna is gepasseerd stuurt de chauffeur naar links, klaar om in de slipstream te duiken. Door het tralieraam van de laatste pantserwagen komt een geweerloop te voorschijn. De chauffeur krijgt hem zorgvuldig op zijn slaap geplaatst. Iedereen gilt. Als Olu zegt dat ik mijn ogen weer mag openen is de pantserwagen nergens meer te bekennen. ‘Jij met je witte vel bent mijn redding geweest’, zegt de buschauffeur en omhelst me. Ojewale kent de weg in de sloppendoolhof van Ikeja. Het doet er niet zoveel toe want ver komen we niet. Een menigte verzamelt zich rond ons. Van Ojewale willen ze weten wie ik ben. ‘Een journalist uit Nederland’, zegt hij. Iedereen begint door el kaar te praten. ‘Ze willen allemaal hun huis laten zien’, zegt Ojewale. ‘De hele wereld moet weten hoe de gemiddelde Nigeriaan anno 1999 leeft’, zegt een tandeloze opa. We gaan een van de vervallen huizen binnen. ‘Hier wonen we me z'n tienen’, zegt een vrouw. ‘Het is allemaal zo uitzichtloos’, zegt haar man. Kans om uit te leggen wat er zo uitzichtloos is krijgt hij niet. De wijkagent is op de vreemde toeloop afgekomen en als hij verneemt dat we journalisten zijn gebiedt hij Ojewale en mij de buurt te verlaten. ‘Het is onverantwoord dat je met een blanke hier rondkuiert’, voegt hij Ojewale bestraffend toe. 2 JUNI. Vandaag, gisteren en morgen ben ik op de redactie van Newswatch om me te verdiepen in de bewogen geschiedenis van het blad en om redacteuren over vroegere aanvaringen met autoriteiten te horen (zie De Groene van 16 juni). 4 JUNI. In een propvol busje reizen we naar Ibadan. Daar interviewt Ojewale de Nederlandse uitgever Joop Berkhout (zie De Groene van 23 juni). 7 JUNI. Omdat mijn geld opraakt, gaan we naar Lagos Island, waar de meeste banken zich bevinden. Voor The First Bank of Nigeria drommen mensen samen. We zien dat men zich vergaapt aan verkoolde resten. Als de aanwezige politieagenten mij in de gaten krijgen worden we weggestuurd. Later lezen we in de krant wat er is gebeurd. Handelaren die al wekenlang worden geplaagd door gewelddadige berovingen hebben het recht in eigen hand genomen en een aantal overvallers in de kraag gegrepen. De overvallers kregen een autoband over de schouders geschoven en die band werd in brand gestoken. ‘Onder de dictatoriale regimes had je Operation Sweep’, vertelt Ojewale. ‘Een politieoperatie die in de volksmond de bijnaam kill and go kreeg. Operation Sweep was zo berucht dat de criminaliteit sterk afnam. Nu Nigeria het democratische pad is ingeslagen, is Operation Sweep natuurlijk niet langer te tolereren. Met als gevolg dat de criminaliteit het afgelopen jaar gretiger dan ooit om zich heen greep. De politie staat machteloos, en zo kan het tot zulke excessen komen. Die agenten van zojuist zien niet graag dat jij als westerling hier lucht van krijgt. Zoals ik al zei, niemand mag de democratische droom verstoren.’ 11 JUNI. Om mijn visum te verlengen moet ik naar het vliegveld. Daar is een loket waar je een extra stempeltje kunt krijgen. De beambte bekijkt mijn paspoort en het kortlopende visum langdurig. Hij pleegt in de achterkamer langdurig overleg met een meerdere. ‘Sorry, maar dit kunt u hier niet verlengen’, zegt hij als hij terugkomt. Ik zeg hem dat de Nigeriaanse ambassade in Nederland mij gezegd heeft dat het geen probleem was het visum hier ter plekke te verlengen. ‘Sorry’, zegt de beambte opnieuw, ‘u had dit in uw land moeten regelen.’ EERDER DAN de bedoeling was heb ik Nigeria moeten verlaten. In het vliegtuig terug vraag ik me heel even af of ik een democratische droom heb verstoord, maar ik vertrouw erop dat het hier een onschuldige vorm van bureaucratie betreft. Ik heb Olu Ojewale bij het afscheid gezegd dat hij er maar een artikel aan moet wijden.