Het cliché wil dat Nederland «een land van regeltjes» is. Dat valt wel mee, denk je dan. Dat is overdreven. Dat is een hyperbool, niet per se een juiste beschrijving van de werkelijkheid.

Mooi niet. Nederland is een land van regeltjes.

Dat werd bewezen op het Nederlands Kampioenschap sprint van de schaatsers. Daar werd niet alleen bepaald wie de beste sprinter is, maar ook wie zich kwalificeerde voor het wereldkampioenschap, komend weekend in Amerika.

Het NK was prachtig. Sprinten is de mooiste sport om te zien. De onderlinge verschillen zijn minimaal, de races stuk voor stuk explosies van souplesse – pure schoonheid. De dramatiek is enorm. Twee keer een vijfhonderd meter en twee keer een duizend meter (zodat iedereen één keer de binnenbaan en één keer de buitenbaan heeft) bepalen het klassement.

Nederland was nooit een sprintland. Waar we uitblonken in het allroundschaatsen, en steevast de kampioenen van Europa en de wereld leverden, was het sprinten een ondergeschoven kindje. Pas sinds een jaar of tien is dat anders. Toen het sprinten serieus genomen ging worden, met een echte kernploeg en dergelijke, klom Nederland onmiddellijk omhoog. De dienst werd niet langer uitgemaakt door Amerikanen en Japanners.

Vorig jaar kreeg die ontwikkeling een bekroning op het WK sprint. Erben Wennemars en Marianne Timmer werden wereldkampioen. Na de gouden medaille op de Olympische duizend meter van Gerard van Velde en talloze geweldige prestaties in de World Cup-wedstrijden hoort Nederland bij de beste sprintlanden.

Vier Nederlandse schaatsers mogen naar het WK. Die worden geselecteerd op het NK. De eerste drie van het klassement gaan zeker, de vierde is een «aanwijsplaats», bedoeld om eventuele calamiteiten te kunnen opvangen. Als een zekere keuze opeens griep krijgt en niet kan meedoen op het NK, kan de schaatsbond hem of haar aanwijzen. Klinkt logisch.

Het NK bracht calamiteiten. Op de eerste dag ging favoriet Wennemars onderuit, wat het einde betekende van zijn klassement. Vallen is naar huis. Dan word je gewoon laatste, hoe goed je andere drie afstanden ook zijn.

Niks aan de hand, wist iedereen. De eerste drie van de eindrangschikking gaan – Gerard van Velde, Beorn Nijenhuis en Jan Bos (of Simon Kuipers of Jacques de Koning, dat deed er niet zo veel toe) – en Wennemars wordt aangewezen. Als regerend wereldkampioen moet Wennemars vanzelfsprekend aanwezig zijn op het WK.

Nijenhuis is een talent van net twintig, een intelligente, aardige en interessante jongen, die ook nog iets te vertellen heeft. En die verschrikkelijk hard kan schaatsen. Jong als hij is heeft hij zich de afgelopen twee jaar tussen de internationale elite geschaatst. De concurrentie is bang voor hem, zogezegd.

De tweede dag van het NK bracht een volgende calamiteit. Nijenhuis viel. Weg klassement, weg WK. Er was maar één aanwijsplaats, dus Nijenhuis kon het WK op zijn buik printen. Zo waren de regels nou eenmaal.

Wat nu? Nijenhuis en Wennemars hoorden allebei op het WK, als besten van de wereld. Maar de Nederlandse regels verhinderden dat ze allebei werden aangewezen, naast de reglementair gekwalificeerde twee besten van het NK.

Dan rek je de regels toch wat op, zou je denken.

Had je gedacht. Regels zijn regels, vond de bond, met als gevolg dat Beorn Nijenhuis, het grootste talent sinds Ard Schenk, thuis zit als Wennemars, Van Velde, Bos en De Koning in Salt Lake City strijden om de wereldtitel.