Christoph Büchel, Deutsche Grammatik, installatie in Kunsthalle Fridericianum, Kassel, 2008 © Nils Klinger

Alles Gute, dat betekent in het Duits ‘al het goede’ of ‘het beste’. Duitsers gebruiken het voor felicitaties en nieuwjaarswensen en zetten het als groet onder aan een brief, de Bundeskunsthalle wenste het directeur Rein Wolfs toe toen hij aan het begin van de zomer bekendmaakte over te stappen naar het Stedelijk Museum in Amsterdam. Maar het is ook het motto van die kunsthal in Bonn, waar het in gouden letters op de muur staat geschreven, boven de kassa’s: ‘Alles Gute. Vielfalt. Für alle.’

Vielfalt, dat zoveel betekent als ‘verscheidenheid’, is een typisch Rein Wolfs-woord. De Nederlander is na ruim twintig jaar in Zwitserland en Duitsland zo Duits geworden, dat er alleen een Duitstalige Wikipedia-pagina over hem bestaat. Culturele verscheidenheid, zowel wat betreft kunst als beoogd publiek, gold in Bonn als leidmotief. Wolfs vertelde erover in interviews, het was de kop boven een jubelend stuk dat hij schreef toen hij zijn contract bij de Bundeskunsthalle verlengde tot het jaar 2023: ‘Ich glaube an die Vielfalt!’

In de programmering vertaalde de verscheidenheid zich in tentoonstellingen over Karl Lagerfeld en Goethe, over Michael Jackson en Beethoven, blockbusters waarin de groten uit de cultuurgeschiedenis voortleven. Maar ook Pina Bausch en Marina Abramović kwamen naar Bonn onder Wolfs, evenals archeologische schatten uit Iran en thematische tentoonstellingen waaronder Touchdown, over leven met het syndroom van Down. Spraakmakend was de tentoonstelling van de Gurlitt-collectie, de omstreden verzameling van een handelaar in nazi-dienst die Wolfs in Bonn kon laten zien.

Van het publiek valt vooral te zeggen dat het groeide, van 485.000 bezoekers in 2013, het jaar van zijn aantreden, tot 610.000 in 2018, waarmee de Bundeskunsthalle in dezelfde orde van grootte staat als het Stedelijk dat vorig jaar 700.000 bezoekers ontving (en in 2013, na de heropening in 2012, 770.000). En net als in Amsterdam was in Bonn sprake van een crisis geweest toen Wolfs aantrad, met twee directeuren die binnen korte tijd opstapten. Monika Grütters, de minister van Cultuur en Media die in Duitsland als chef van Wolfs gold, verklaarde in een reactie op zijn vertrek dat de Bundeskunsthalle onder hem weer een ‘Besuchersmagneten’ was geworden.

Maar daar houden de overeenkomsten op . De Bundeskunsthalle is, letterlijk, een hal met tentoonstellingen die als enige federale kunstinstelling in het land volledige subsidie kent. Het is een dynamische plek met een direct contact met het publiek: je maakt een tentoonstelling en de mensen komen, of ze komen niet. In de centrale hal koop je losse kaartjes voor de tentoonstelling naar keuze, of een dagkaart.

Het Stedelijk is een museum dat draait op een vaste collectie en wisselende tentoonstellingen en is behalve van subsidie afhankelijk van externe geldstromen. Het liep vast in grote ambities, waarvan de nieuwbouw een blijvende herinnering is. Onder de laatste directeur werd de collectie ondergebracht in de kelder, aan de ketting gelegd van een te duur en te zwaar ontwerp van Rem Koolhaas, en na haar vertrek bleven tentoonstellingen bijzonder lang staan: het geld was op, de zalen moesten gevuld. De mensen blijven komen, maar ook uit gewoonte en vooral als toerist: 48 procent komt in 2018 uit het buitenland.

In het nieuwe museumrestaurant, Ten Good Food Cafe, ingericht met veel planten, waan je je in New York, Dubai of, waarom ook niet, in Amsterdam, het is om het even, alleen de hipster voelt zich er thuis. Je bestelt er oester-champignonkroketten met ras el hanout-dip en drinkt er een algendrankje alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.

Wolfs gaat van een kunsthal met een slogan naar een museum dat nog steeds niet weet wat het wil zijn. Verrassend kan zijn aanstelling niet genoemd worden: steeds als de post van directeur vacant was, vier keer nu in bijna twintig jaar, viel zijn naam. Na de mislukte directeurschappen van de Amerikaanse Ann Goldstein en de Duitse Beatrix Ruf is hij de gedroomde kandidaat: Nederlands, maar met buitenlandse ervaring en een internationaal netwerk. Een man die de taal spreekt, de geschiedenis van het Stedelijk kent en de Nederlandse cultuur begrijpt, met andere woorden, iemand die met de gemeente, eigenaar van collectie en gebouw en subsidiegever, overweg kan. De eigenschappen ‘onafhankelijk, loyaal en eerlijk’ en de voorkeur voor humor die het Stedelijk opnam in de vacature, lijken vooral een bezwering van opgelopen trauma’s.

Maar opvallend is de benoeming wel: in het buitenland leek Wolfs op zijn plek en op veel affectie voor zijn moederland is hij moeilijk te betrappen. Rein Wolfs (1960) studeerde kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en ging in 1991 als stagiair naar Zwitserland, waar hij de oprichter werd van het Migros Museum für Gegenwartskunst en aankopen deed voor de collectie van supermarktketen Migros. In 2001 kreeg hij een baan als hoofd presentaties bij Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Beatrix Ruf, de laatste directeur van het Stedelijk, nam op dat moment haar intrek in het Löwenbräu, het pand van het Migros Museum waarin ook Kunsthalle Zürich is gevestigd. Terugkijkend was het een wisseling van de wacht, maar de kunst in Zwitserland was Wolfs te kapitalistisch geworden, vertelde hij in Nederland.

Rein Wolfs gaat naar een museum dat nog steeds niet weet wat het wil zijn

In 2003 trad hij op als curator van het Nederlandse paviljoen op de Biënnale van Venetië en gooide hoge ogen met We are the world, een geëngageerde tentoonstelling met vijf kunstenaars van wie er maar twee in Nederland waren geboren. Maar in 2007 vertrok hij alweer, deze keer naar Duitsland, waar hij aantrad als directeur van Kunsthalle Fridericianum in Kassel en een programma met uitsluitend hedendaagse kunst kon leiden.

Over het Duitse publiek zei hij destijds in een interview met de Volkskrant: ‘Men is nieuwsgierig naar kennis en ontwikkelingen. Nederlanders zijn wat dat betreft veel arroganter. Alsof ze alles al weten en niet meer hoeven te kijken.’ En in dezelfde krant, ander interview, gaf hij te kennen teleurgesteld te zijn in het gebrek aan gemeenschapsgevoel in Nederland en signaleerde hij ‘te veel grote musea’ en ‘te weinig kleine instellingen’ voor een gezonde takenverdeling.

In 2013 begon hij bij de Bundeskunsthalle in Bonn. Op een vraag van de NRC waarom hij eigenlijk naar het buitenland was gegaan antwoordde hij dat hij Amsterdam te ‘zelfgenoegzaam’ vond geworden, en wees die zelfgenoegzaamheid aan als oorzaak van het verlies van een internationale positie van de stad. De Nederlandse musea liepen bovendien achter met een globaliseringsbeleid, ze hadden er nog geen begin mee gemaakt, op het Van Abbemuseum na misschien. En hij herhaalde zijn visie op de Nederlandse kunstwereld: ‘In Nederland moeten grote musea alles doen: de grote tentoonstellingen maar ook cutting edge zijn en een gezellige plek zijn waar je met je hele familie heen kunt gaan. Dat zijn lastige dingen om samen te brengen.’

Welkom in het Stedelijk, waar dat precies de opdracht is.

Rein Wolfs, de nieuwe directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam © Martijn van Nieuwenhuyzen

Ongegrond is de kritiek van Wolfs misschien niet, maar het kunstenlandschap in Nederland is wezenlijk anders ingericht dan in Duitsland: compacter en toch onoverzichtelijk. De grote Duitse steden hebben een Kunstverein voor de jonge kunst en voor het experiment, een plek waar particulieren lid van zijn. Ze tonen regelmatig de kunstenaars die worden opgeleid aan de Rijksakademie, de Ateliers of de Jan van Eyck, en voor wie in Nederland minder ruimte is: in Wolfs’ afwezigheid hebben zowel de presentatie-instellingen als de kleinere musea het zwaar te verduren gehad. Het is er echt niet beter op geworden.

Daarnaast hebben Duitse steden vaak een Kunstmuseum met een collectie en een Kunsthalle voor een programma dat aansluit bij de actualiteit, bijvoorbeeld hedendaagse kunst. Profilering is alles. Neem de Kunst- und Ausstellungshalle der Bundesrepublik Deutschland, zoals de Bundeskunsthalle voluit heet, samen met vier andere kunstinstellingen gelegen aan de Museumsmeile in Bonn. Kom je met de roltrap omhoog vanuit de metro, dan rijst het gebouw van architect Gustav Peichl op, een betonnen doos met drie kegels in de tuin op het dak. Veertig jaar lang was er gedebatteerd over een nieuwe plek voor kunst en cultuur en in 1992 ging de kunsthal open, een plek uitsluitend gewijd aan tijdelijke tentoonstellingen met kunst, cultuur en wetenschap, in de breedste zin van het woord.

Het blijkt een succesformule, maar hoe goed die werkt voor de kunst is de vraag. Op de dag van mijn bezoek aan Bonn staat voor de kassa’s een rij. Het is de eerste dag van een retrospectief van Martin Kippenberger, de belangrijke Duitse kunstenaar, maar die tentoonstelling blijkt nagenoeg leeg. De bezoekers zijn te vinden bij California Dreams, een tentoonstelling met schilderijen, foto’s en films, een outfit van Steve Jobs uit de jaren tachtig (Levis-spijkerbroek, Versace-overhemd en bretels) en zelfs een replica van een karretje van een kabelbaan in San Francisco. Het is alsof heel Californië naar Bonn is gehaald en de mensen smullen ervan. Net als van de tentoonstelling Van Mosul naar Palmyra, visueel spektakel met een geëngageerd hart. Verder is er een presentatie te bezoeken van een kunstprijs.

De Bundeskunsthalle ademt gastvrijheid, met ruime openingstijden (altijd tot zeven of negen uur ’s avonds, maar op maandag gesloten), een goedkoop ‘happy hour’-ticket en op woensdag een rondleiding voor ouders met baby. Het ruime museumrestaurant zit vol, de kaart is in het Duits, er is een voordelig dagmenu, de Duitsers drinken bier uit hoge glazen of een Fritz-Kola. Aan de muren hangen posters van tentoonstellingen, boven de deur een hertengewei.

Wat Wolfs uit Duitsland zou moeten meenemen? ‘Het grote respect voor kunst en kunstenaars’

Nee, een grote kunsthal is voor de beeldende kunst misschien niet zaligmakend: zodra men tussen tentoonstellingen mag kiezen, loopt een deel aan de kunst voorbij. Maar het aanbod is er wel, evenals de ruimte voor reizende tentoonstellingen die vaak om Nederland heen draaien, niet omdat we het middelpunt zijn, maar eerder een soort niemandsland. Een retrospectief van Marina Abramović, een kunstenaar die lange tijd in Amsterdam woonde, ging van Zweden via Denemarken en Noorwegen naar Duitsland, naar de Bundeskunsthalle van Wolfs.

Een van de opmerkelijkste tentoonstellingen van Wolfs was Deutsche Grammatik van Christoph Büchel in het Fridericianum. Wolfs was nog maar net aangetreden als directeur en droeg zijn kunsthal over aan de Zwitserse kunstenaar. Die haalde het museum leeg en installeerde er onder meer een speelhal, een kerstboom, een solarium, een fitnesscentrum, een beurs voor politieke partijen. Het entreegebied werd ingericht als een vestiging van Mäc-Geiz, een populaire discountwinkel, die werkelijk als winkel functioneerde. De Friedrichsplatz, het plein waar vroeger militaire parades plaatsvonden, werd omgespit en over het standbeeld van landgraaf Frederik II kwam een agrarische silo. Het hele gebied was voor even van zijn functie ontslagen, ging terug naar de mensen.

In een lezing over zijn ervaringen als museumdirecteur, die Wolfs een jaar geleden gaf bij Art House in Albanië, vertelde hij in Kassel geleerd te hebben dat een instituut draait op zijn kunstenaars, en niet op een museumdirecteur, en dat alleen zij in staat zijn verandering van binnenuit te brengen.

Erik van Lieshout is een van de vijf kunstenaars die Wolfs meenam naar de Biënnale van Venetië, wat voor Van Lieshout een internationale doorbraak betekende. Aan de telefoon vertelt hij hoe goed hij met Wolfs kon samenwerken, ook bij zijn tentoonstelling in Boijmans in 2006, hoe hij voor alles een oplossing heeft. Hij verwacht dat Wolfs in het Stedelijk een ‘nieuw sociaal ding’ gaat neerzetten, in lijn met de biënnale en een geweldige tentoonstelling die hij maakte met Rirkrit Tiravanija, ook in Boijmans. De zalen waren leeg, op een houten betimmering na, en de kunst van de Thaise kunstenaar werd naverteld.

Wolfs figureerde ook in een film die hij maakte over de omgang met zijn depressie, Up! uit 2005. Van Lieshout zat in therapie en dat was zo’n navelstaardigere periode, vertelt hij, dat hij een praatgroep oprichtte met acht mannen, onder wie Rein Wolfs. Ze kwamen een keer of tien bij elkaar, er werd veel gedronken en over mannendingen gepraat, alles om Van Lieshout verder te helpen. Hij filmde de bijeenkomsten, het materiaal bleek maar amper bruikbaar, maar Wolfs komt wel even in de film voorbij, vertelt iets over zijn vader.

Waarom hij Wolfs voor de praatgroep uitnodigde? Van Lieshout was op zoek naar ‘een bepaald soort mannelijkheid’, vertelt hij. Hij kan niet op het juiste woord komen: niet authentiek, ook niet autoritair, en omschrijft Wolfs dan als een vrij dominante persoonlijkheid, op een goede manier, iemand die mensen kan verbinden. Van het afscheid van Wolfs bij Boijmans herinnert Van Lieshout zich de vele kunstenaars die kwamen met cadeaus en schilderijen.

Wat de nieuwe directeur voor het Stedelijk gaat betekenen, of het Museumplein op de schop gaat, gaan we beleven. Aan het regionale dagblad van Bonn vertelde Wolfs in ieder geval niet terug te schrikken voor cultuurpolitiek, dat is hij van de Bundeskunsthalle gewend. ‘Mensen praten graag mee vanaf de zijlijn’, zei hij, ‘het Stedelijk is een glazen huis.’

Roos Gortzak is directeur van de Vleeshal in Middelburg en roemt zijn tentoonstellingen in Zwitserland en Duitsland en de belangrijke kunstenaars die hij al vroeg bracht, onder wie Carlos Amorales van wie deze maand, geheel toevallig, een tentoonstelling opent in het Stedelijk Museum. Gortzak kent Wolfs uit verschillende perioden: toen ze studeerde aan de Royal College of Art in Londen en op bezoek ging bij het Migros Museum in Zürich, toen ze als assistent werkte bij Annet Gelink en Wolfs kunstenaars uit de galerie presenteerde in Venetië en uit haar tijd bij de Kunsthalle Basel en de Badischer Kunstverein in Karlsruhe. Wolfs groette haar áltijd, vertelt ze, hij schat mensen op waarde ongeacht hun titel. En toen Gortzak hem nodig had voor de Vleeshal, kwam hij te hulp. Tussen 2003 en 2011 was hij lid geweest van de raad van toezicht en in 2015 dreigde een gemeentelijke bezuiniging met sluiting als gevolg. Wolfs stond een journalist te woord, vertelde over de Vleeshal als unique selling point voor Middelburg en mede hierdoor kwam er een oplossing.

Martijn van Nieuwenhuyzen is sinds deze zomer directeur van Museum De Pont in Tilburg, maar was daarvoor bijna dertig jaar aan het Stedelijk verbonden, aan het eind als senior curator, en zat namens het personeel in de benoemingscommissie van de nieuwe directeur. Wolfs is volgens hem de allround directeur, kundig en ervaren, die beschikt over het zelfvertrouwen om kunstenaars veel vrijheid te geven. Daarmee past hij bij het Stedelijk.

Hij studeerde met Wolfs en de twee onderhielden collegiaal contact, maar hebben nooit samengewerkt. Wel kan hij een typering geven van hun generatie: ze maakten de volledige ‘ontgrenzing’ van kunst mee. De kunst werd hybride en post-medium, de kunstwereld werd mondiaal en de kunstmarkt onderging een bijna groteske schaalvergroting. Van Nieuwenhuyzen verwacht van Wolfs ‘performatieve’ presentaties en geeft als voorbeeld het project van Tino Sehgal in het Stedelijk, de kunstenaar die een jaar lang performances uitvoerde en zich innig verbond met het Nederlandse publiek. Wat Wolfs volgens hem uit Duitsland zou moeten meenemen? ‘Het grote respect voor kunst en kunstenaars, een vanzelfsprekendheid die je hier niet meer aantreft.’

Maar minstens zo bepalend voor het directeurschap van Wolfs is de invulling van de andere posten die in het museum te vergeven zijn na het vertrek van Van Nieuwenhuyzen en collega’s Margriet Schavemaker (Manager Educatie, Interpretatie en Publicaties, nu directeur van het Amsterdam Museum) en Bart van der Heide (Hoofd Conservatoren en Onderzoek, nu directeur van het Museion in Bolzano). En we zouden het haast vergeten, maar het Stedelijk zoekt ook nog een financieel directeur.