11 oktober 1992. Enige dagen na de Bijlmerramp houden overlevenden en omwonenden waaronder veel Ghanezen een rouwmars ter herdenking van de doden © Bert Verhoeff / HH

In de Openbare Bibliotheek Zuidoost bevindt zich op de onderste plank van een vitrinekast een stuk aluminium. Het harde materiaal ligt in een sierlijke draai en draagt citroengele vlekken op zijn gladde grijze huid. De randen zijn gerafeld, met geweld gescheurd, een aantal schroeven dat op zijn plek bleef verstevigt nu een grillig geheel. Voordat het object in de kast kwam werd het getest op nucleaire straling en nu ligt het er, een beetje verstopt, stil op de grond sinds de dag dat het uit de lucht kwam vallen. Samen met duizenden andere brokstukken, waarvan een deel door buurtbewoners mee naar huis werd genomen en een deel werd verhandeld.

Dit stuk werd door een bewoner cadeau gedaan aan een filmploeg die in de Bijlmer de film In het niets (2013) schoot, een titel die zinspeelt op het toestel dat in vlammen opging in de flats en op de vermeende onbekende illegalen die daarmee voorgoed uit beeld verdwenen. De crew schonk het stuk aan het Bijlmer Museum en de eigenaar van het museum stond het weer af voor de tentoonstelling Herdenken op gevoel: Archieven van 25 jaar Bijlmervliegramp. Het is het enige brokstuk waar organisator Imagine IC de hand op wist te leggen.

Imagine IC is samen met de oba in een pand aan het Bijlmerplein gevestigd en omschrijft zichzelf als een ‘pionier in het erfgoed van actueel samenleven’. Onder erfgoed verstaat directeur Marlous Willemsen die elementen van de tijd die een persoonlijke betekenis kunnen overstijgen. Samen met Hester Dibbits, bijzonder hoogleraar historische cultuur aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, kreeg Willemsen een subsidie van de Nationale Wetenschapsagenda om onderzoek te doen naar wat zij noemen ‘emotienetwerken’: veranderlijke groepen mensen die allemaal gevoelens bij een bepaald erfgoeditem hebben, maar niet dezelfde. De status van gedeeld erfgoed ontstaat in een onderhandeling, in de confrontatie tussen uiteenlopende visies en emoties rond een object. Het idee is dat die meerstemmigheid hoog kan oplopen maar uiteindelijk ook zal ontspannen. Juist nu is dat belangrijk, vindt Willemsen, ‘met al die mensen die elkaar steeds minder heten te kennen, omdat we steeds meer verkeren in allerlei bubbels, steeds specifieker en kleiner wordende onzen’.

De Bijlmervliegramp is van zichzelf al de gedeelde geschiedenis van velen – de slachtoffers hadden een achtergrond in twaalf landen en vielen in een buurt met zo’n 67 nationaliteiten. In de kleine expositie worden hun hoogst persoonlijke herinneringen voor het eerst als collectief erfgoed voorgelegd: tekeningen van het neerstortende vliegtuig gezien vanuit iemands flat, een eigenhandig aangelegd archief, de agenda van een basisschoollerares opengeslagen op de week van de ramp met op elke dag een steekwoord, over angst en eenzaamheid, over vermiste kinderen en lijkenpikkers. De spullen vertellen los van elkaar niets nieuws over de ramp en vertegenwoordigen geen enkele intrinsieke waarde. Maar ze staan ergens voor, voor iets dat maakt dat ze voor de eigenaren belangrijk genoeg waren om te bewaren en de moeite om ze nu alsnog met onbekenden te delen. En zonder ze van elkaar gezien te hebben, kunnen zij precies aanwijzen welke buren nog meer een stuk vliegtuig in huis verborgen houden.

Met een ramp komen de symbolen en met symbolen wordt uiteindelijk de geschiedenis geschreven. Uit de notulen van een vergadering van de ministerraad, vijf dagen na de ramp, blijkt hoe snel hoe groot het aandeel symboolpolitiek is. De vragen die gesteld worden in de stukken, die eerder dit jaar werden vrijgegeven en in een lade in de tentoonstelling zijn opgenomen, geven inzicht in de verhoudingen tussen buurt, stad en overheid van dat moment. Moest de vlag halfstok op de dag van de stille tocht, precies een week na de inslag? Vlaggen mag in principe niet op zondag. maar het kon een manier zijn om de nationale betrokkenheid uit te dragen. Wist iemand of dat na de Watersnoodramp van 1953 was gebeurd?

In het buitenland is het gebruikelijk dat een vertegenwoordiger van de regering snel ter plaatse is – moest de premier (Lubbers) samen met de burgemeester de rampplek bezoeken? En wie werden de afgevaardigden voor de herdenking? Uit de notulen: ‘Minister Dales onderstreept de woorden van minister Van den Broek met betrekking tot de keuze van de minister-president als spreker. De bevolkingsgroepen die tot de minderheden behoren, zien de minister-president als een hogere autoriteit dan de andere ministers. Staatsrechtelijk is dit niet het geval, maar dat is in deze situatie minder van belang.’

Aan de bewoners beloofde burgemeester Van Thijn binnen een jaar een monument en twee maanden na de ramp werd al de Werkgroep Bijlmermonument opgericht om de wensen in de buurt te inventariseren. De ideeën die ontstonden bij rondetafelgesprekken liepen uiteen van een multiculturele beeldentuin, met een bijdrage van één kunstenaar uit elk getroffen land, tot een permanent muziekprogramma met muziek variërend van ‘Gregoriaans tot Ghanees’ en een kabelbaan. De meeste voorstellen benadrukten het onderscheid tussen nationaliteiten, een enkeling vroeg zich af of het dan soms een probleem werd wanneer een Ghanese bloem in een Chinees perkje zou bloeien.

In 1996 werd Het Groeiend Monument onthuld op de plek van de ramp rondom ‘de boom die alles zag’. Er werden tweeduizend stoeptegels geplaatst die door betrokkenen waren ingelegd met een persoonlijk mozaïek. De getroffenen als groep hadden hier ieder afzonderlijk een stem. Het herdenken kon beginnen.

Een kwart eeuw na de ramp gebeurde dat door meer mensen dan in voorgaande jaren. In aanloop naar de dag sprak de Openbare Bibliotheek stadsbewoners aan op hun betrokkenheid met een postercampagne met de vraag: waar was jij, wat is jouw verhaal? De Bijlmervliegramp als een eigen 9/11, een ramp die verdeelde maar ook verbroederen kon. Op de dag zelf werd de officiële herdenkingsbijeenkomst in Zuidoost rechtstreeks uitgezonden op de nationale televisie. Voor de uitnodigingskaart was een zwart-witfoto gebruikt van de stille tocht van 1992, een massa van lichte en donkere gezichten gehuld in lichte en donkere jassen. Het is een sterk beeld van eenheid en solidariteit, van verslagenheid gedragen op de schouders van een menigte. Maar korte tijd later zou die aandacht plaatsmaken voor scepsis en wantrouwen, onder bewoners en bij landgenoten, en veranderde het langzaam in een vergeten ongeluk met een lange politieke nasleep in een achtergesteld gebied. Alles wat ons kan helpen herinneren is dit jaar uit de kast gehaald.

Deze ramp is volgens sommigen te klein gebleven, een exclusief probleem van de Bijlmer, nooit echt deel geworden van het land

Op een zondagmiddag in de bibliotheek tilt Noraly Beyer het brokstuk uit de vitrinekast met twee handen in de lucht, als een beker of een doorslaggevend bewijsstuk. Ze begeleidt de bijeenkomst Stadsgevoel met als thema ‘Dingen die doen denken aan de Bijlmerramp’ van Imagine IC in samenwerking met de Reinwardt Academie en vraagt de mensen in de zaal wat het stuk in haar handen zoal bij hen teweegbrengt. Een huisarts vertelt dat het hem doet denken aan twee patiënten die een pak melk gingen halen, geraakt werden door een brokstuk als dit en een drie maanden oude baby achterlieten. Voor een arts in het ziekenhuis in Beverwijk die in spanning wachtte op de aangekondigde gewonden is dit het eerste tastbare dat hij ziet van de ramp. Een ooggetuige ziet niet een brokstuk, maar het hele vliegtuig opnieuw naar beneden komen. Een ander ziet geen vliegtuig, maar alleen mensen uit de ramen springen. Een vrijwilliger herinnert zich de vriendschap die ook vrijkwam na de ramp, een gevoel van verbondenheid. Een voorzichtige complotdenker heeft geen enkel gevoel bij het stuk maar vraagt zich er wel bij af wat er nu werkelijk is gebeurd.

Alleen voor de eigenaar van het brokstuk, Henno Eggenkamp, is het niet meer dan ‘een ding voor op een dressoir’. Hij vindt het jammer dat het stuk aluminium hier achter glas ligt, vindt dat het gewoon beetgepakt moet kunnen worden voor wie daar behoefte aan heeft en als er mensen zijn die er iets op willen schrijven, mag dat van hem ook. Hij nam het op in zijn Bijlmer Museum omdat het nu eenmaal bij de geschiedenis van de buurt hoort maar heeft er zelf geen speciaal gevoel bij. Hij bewaart het namens de mensheid. Zo hoort dat, zegt hij, dingen behoren opgenomen en bewaard te blijven, tot ze kwijtraken en vergeten zijn. Hij draagt een T-shirt met een tekst die hij 1983 schreef voor het eerste symposium over de Bijlmervernieuwing. ‘Oh Bijlmermeer, verguisd en gekwetst, ik vond er slechts geluk en jou.’

Beyer legt het stuk voorzichtig terug op de salontafel, de dader, het bewijs, het reliek in ons midden. Alle aanwezigen zijn het erover eens: dit moet bewaard blijven voor de eeuwigheid en publiekelijk getoond worden – maar waar? Een aantal professionals uit de museumwereld, van het Rijksmuseum, Museum TwentseWelle en het Joods Cultureel Kwartier, reageert. Opname in de collectie van het Rijksmuseum zou een nationale erkenning betekenen, maar conservator Eveline Sint Nicolaas vertelt dat het museum geen lange traditie van eigentijds verzamelen kent. Bij particulier erfgoed hanteren ze de regel dat er een generatie tussen gebeurtenis en object moet zitten om te zien of iets ‘blijft drijven’, of het waarde heeft voor de toekomst. Ze begrijpt dat er een bepaalde erkenning vanuit gaat als iets in een rijkscollectie wordt opgenomen, maar door de grootte van de collectie is de kans klein dat het ook getoond wordt op zaal. Ze kan zich voorstellen dat het stuk in de Bijlmer, midden in de gemeenschap, een belangrijkere rol kan spelen.

Vanuit de zaal wordt geopperd dat je het kunt opnemen in de collectie van het Rijksmuseum maar elders kunt tentoonstellen. Of in het Amsterdam Museum. Iemand vindt dat het getoond moet worden in gemeentehuizen door het hele land zodat er ‘lessen’ uit geleerd kunnen worden. Het bestaan van meerdere brokstukken zou wat dat betreft uitkomst bieden.

Hoe groot wil je een geschiedenis maken, hoe klein wil je haar houden? Deze ramp is volgens sommigen te klein gebleven, een exclusief probleem van de Bijlmer, nooit echt deel geworden van de stad Amsterdam, laat staan van het land. Tegelijkertijd heerst er het gevoel dat de ramp hen is afgenomen, door huichelende landelijke en internationale politiek en sensatiezucht. De frustratie over ramptoeristen in de eerste weken zit nog altijd diep en ook de rondleidingen door de Bijlmer die eindigen bij het monument, voor Eggenkamp bijvoorbeeld hoeft dat niet. Als mensen alleen voor het brokstuk naar zijn museum komen zou hij ze eruit gooien, net zoals hij ze de buurt uit wil sturen als ze alleen zouden komen voor het monument.

Een vrouw op de achterste rij neemt dan het woord. Leuk dat we creatief brainstormen over rampen, zegt zij, maar dat kan alleen als je het inzet om mensen te helpen. Voor de tweede keer die middag vraagt zij aandacht voor de gewone mensen, die mensen met een onverwerkt verhaal die hier niet aanwezig zijn. Ze verwijt Zuidoost dat er niet genoeg voor is gezorgd dat zij in het blikveld van de stad en van de landelijke politiek bleven. Dat zou wat haar betreft veel belangrijker zijn geweest dan een parlementaire enquête, belangrijker dan een monument. Die 43 doden, iedereen met gezond verstand die kijkt naar de ravage, naar tachtig vernietigde flats, weet dat het er nooit 43 geweest kunnen zijn. Zij voelt een grote onvrede dat al die levens niet officieel erkend worden. En ze spreekt, zo zegt ze, namens duizenden.

In de pauze spreek ik haar aan maar ze gaat niet op mijn woorden in. ‘Waar zijn mijn mensen?’ vraagt ze in plaats daarvan aan de vrouw tegenover haar. Mogelijk doelt ze op de getroffenen van de ramp, de gekleurde meerderheid die deze middag bij Imagine IC een minderheid vormt. Bij de herdenkingsdienst een dag later in kerkcentrum De Nieuwe Stad is die samenstelling omgedraaid. Tijdens de dienst wordt gezongen in het Engels, Nederlands en Surinaams, mensen van verschillende kleuren lezen de namen op van slachtoffers en ontsteken kaarsjes. Ook in de kerk is ruimte gemaakt voor een herdenkingshoek en aanwezigen ontmoeten elkaar daar. Er staan schilderijen, gedichten, foto’s, briefjes en borden met kreten over vuur en hoop op tafels tegen de muur. Een vrouw plakt op elke tafel een rond stuk karton, rood omrand als een verkeersbord met in het midden het getal 25. Kleine gaatjes in het karton verraden dat ze afkomstig zijn uit een slinger die je ophangt bij een jubileum.

4 oktober. De Bijlmer herdenkt de vliegramp ©  Koen van Weel / ANP

En ook in de kerk klinkt ergens onvrede over de mate van betrokkenheid. Vlak voor aanvang van de dienst verheft een man zijn stem tegen de mensen voor hem. ‘Waar is iedereen?’ Ze antwoorden hem dat het wel 25 jaar geleden is, een lange tijd. Maar dit soort rampen kent geen afstand tot tijd, zegt hij. ‘Als je betrokken bent is de afstand nul. Het is toch zeker als de dag van gisteren.’

Een scherf van een potje gezichtscrème is bewijs dat deze ramp echt heeft plaatsgevonden

Samen herdenken is erkenning krijgen zonder pottenkijkers. Gedeelde aandacht voor een gebeurtenis zonder de persoonlijke herinnering uit handen te geven. Het verloop van tijd is een belangrijke factor. Berthold Gersons is emeritus hoogleraar psychiatrie bij het amc en gespecialiseerd op het gebied van de psychotrauma. Het brokstuk in de tentoonstelling doet hem denken aan de MH17 waar hij als adviseur van Stichting Vliegramp MH17 bij betrokken was. Hij dacht aan de loods in Gilze-Rijen, de deur die openging en de brokstukken van dat vliegtuig die daar toen lagen. Het rook er naar de brand die in Oekraïne had gewoed. Nabestaanden kwamen kijken en zagen soms het raampje waar hun geliefde achter had gezeten.

De Bijlmer was Gersons’ ‘eerste’ ramp, later was hij onder meer betrokken bij de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in Volendam. Bij Imagine IC spreekt hij een column uit gebaseerd op een artikel uit 2000 waarin hij concludeerde dat de Bijlmerramp in zijn nasleep was uitgegroeid tot een ‘secundaire ramp’, een ramp na de ramp. Acht jaar na de ramp viel het hem op dat er nauwelijks ruimte was voor verdriet en troost, alleen voor verdeeldheid en strijd. In navolging van psychiater Beverly Raphael onderscheidt hij vier rampfasen. Een ramp begint met de ‘impactfase’ waarin het feitelijke gevaar is geweken en de mensen bijkomen. Dan volgt de ‘honeymoon’, een tijd waarin de verbondenheid tussen getroffenen intens beleefd wordt. Men heeft de ramp samen overleefd en is er voor elkaar.

Maar na enkele weken doet de ‘desillusiefase’ zijn intrede: slachtoffers en nabestaanden zijn oververmoeid geraakt en hun ramp is van de voorpagina’s verdwenen. De toegezegde hulp lijkt voor een deel een loze belofte en de bureaucratie rondom informatie en de afhandeling van schadeclaims slaat toe. Gersons: ‘De solidariteit van de samenleving van het begin, met alle publieke aandacht en autoriteiten, verdampt. De desillusiefase bij de Bijlmerramp is eigenlijk nooit volledig beëindigd – je hoort het net nog iemand zeggen. Er is niet overgegaan tot de laatste fase die Raphael “integratie” noemde. In die fase heeft de getroffen gemeenschap haar weerbaarheid herwonnen. Wie nu de herbouwde Bijlmermeer ziet – dit gebouw zelf ook, vind ik – en de aandacht voor de herdenking van de ramp, ziet zeker een gemeenschap waarmee het weer goed gaat, en misschien wel beter dan toen. De heftigheid van de desillusie is er na 25 jaar wel af, maar onze herinneringen aan de ramp na de ramp worden er blijvend door getekend.’

Het is bij de Bijlmervliegramp nooit helemaal duidelijk geworden wát er precies op wíe is gevallen en dat staat het principe van herdenken ook na lange tijd in de weg. ‘Ten aanzien van het totale aantal slachtoffers zal altijd onzekerheid blijven bestaan’, staat in de notulen van vijf dagen na de ramp al te lezen uit de mond van minister Dales. De premier acht de kans dat slachtoffers door de grote hitte niet zullen worden teruggevonden ook aanwezig. ‘Hij is het eens met minister Dales dat er altijd onzekerheid over het aantal slachtoffers zal blijven bestaan en vindt dat dient te worden vermeden dat hierover een discussie zal gaan ontstaan. In plaats van de schatting van het aantal slachtoffers op basis van de lijst van vermisten zou kunnen worden gekeken wat de bezetting is van een soortgelijke flat, in dezelfde wijk op dezelfde dag en hetzelfde tijdstip.’

Een plattegrond van de flats die is opgenomen in de tentoonstelling laat zien hoe op de rampavond de namen in de appartementen werden ingevuld. Er zijn families ingetekend maar ook vraagtekens, een enkele omschrijving als ‘Turk’ en ‘Marokkaan’. Het zijn kleine bubbels in een grotere Bijlmermeerbubbel.

Bij de herdenking op 4 oktober komt iedereen samen. In toespraken in het atrium van het Cultureel Educatief Centrum wordt de betrokkenheid op alle niveaus onderstreept. Sprekers delen waar hij of zij de bewuste avond was, met de zaal en met de nationale televisie. Sharon Dijksma van Infrastructuur en Milieu (op bezoek bij haar moeder in Groningen), loco-burgemeester Kajsa Ollongren (vloog die avond terug vanuit Zweden). Velen zijn zichtbaar door hun woorden geëmotioneerd, een enkeling schudt het hoofd. Wat kan haar het schelen waar deze mensen waren.

De herinnering aan toen staat niet los van de ervaring van vandaag. Bij de herdenking bij Het Groeiend Monument lopen de tijden zichtbaar door elkaar heen. Er zijn afgevaardigden van Aruba, Curaçao en Ghana aanwezig maar tot spijt van de mensen om mij heen geen Suriname. Wel Israël, wat leidt tot wat rumoer, en dan met zo’n klein kransje. Verschillende politieke partijen leggen een krans, vertegenwoordigers van de vvd (‘criminele organisatie’), van d66 met een groene sjaal om hun nek (‘opportunisten’), van SP, GroenLinks en pvda (‘netjes, netjes’). De verschijning van Denk wekt positieve verbazing en oogst een zacht geklap. Iemand maakt een harde grap over Wilders, die hen toch het land uit wil hebben. Na de speeches en de kransen spreekt een brandweerman nog een moeilijk verstaanbare column uit die hij eindigt met de wens dat de waarheid ooit aan het licht zal komen. Er wordt nu luid geklapt en gejoeld, een vrouw naast me dringt zich met haar vuist in de lucht schreeuwend naar voren. Daarmee is de 25-jarige herdenking tot een einde.

Er is niet één Bijlmervliegramp zoals er nooit maar één oorlog is. Ieder draagt een deel en zo blijven ze bestaan. Rampen verbinden, ze kunnen de initiële ramp overstijgen en uitwaaieren naar andere gebeurtenissen in andere tijden. In de kerk ontmoet ik een nabestaande van de slm-vliegramp van 1989 die zich nauw met de Bijlmerramp voelt verbonden. En bij Imagine IC vertelt Toon Borst me hoe hij, ómdat hij de ramp overleefd had, dingen wilde doen voor anderen. In het mozaïek van zijn tegel bij het monument verwerkte hij munten uit de landen van de slachtoffers en nu zamelt hij al vele jaren buitenlands geld in voor goede doelen en staat hij in de stad bekend als ‘de Muntenman’. Boven op zijn fietskar staat een wereldbol en munten uit meer dan honderd landen haalt hij uit de melkbussen die verspreid staan door de stad. Een deel van de opbrengst gaat naar kinderboerderijen, een deel naar projecten in het buitenland en een deel naar vluchtelingen. Vorig jaar werd hij door burgemeester Van der Laan uitgeroepen tot Amsterdammer van het Jaar. De cheque die hij kreeg uitgereikt ging met twee handen de lucht in: ‘Voor Lesbos!’

Ook hij heeft overigens een brokstuk op zolder liggen, maar hij heeft er al een tijd niet naar gekeken. Met het verstrijken van de tijd blijft erfgoed achter als voornaamste getuige. Het bezit het vermogen om op elk moment de geschiedenis op te rakelen: als bezitter ervan hoef je het niet eens te bekijken om te weten dat het er is. In de hedendaagse geschiedschrijving komt steeds meer ruimte voor het dagelijks leven. Je ziet het aan boeken met titels als De geschiedenis van Nederland in 100 voorwerpen en De hadj in honderd voorwerpen, tentoonstellingen als De Tweede Wereldoorlog in honderd voorwerpen: een verzameling objecten geeft een allround beeld van een ervaring. ‘Memory studies’ is een academische discipline in opkomst. Herinneren wordt hier benaderd als een bezigheid die weliswaar betrekking heeft op het verleden, maar plaatsvindt in het heden. Erfgoed is dan een verteller uit de eerste hand. Dichter bij het vliegtuig dan bij een stuk ervan geraak je niet.

Tijdens de herdenking bij Het Groeiend Monument herken ik de vrouw die eerder die week pleitte voor het blijvend tonen van het brokstuk en wel door heel Nederland. Herma Spreij legt een krans bij het monument namens de Werkgroep Vliegverkeer Bijlmermeer, opgericht kort na de ramp, die zich inzet voor veilig vliegverkeer boven drukbevolkt gebied en het verminderen van overlast. Een week na de herdenking herhaalt ze aan de telefoon dat de spullen getoond moeten worden. Ze heeft zelf ook ‘stukjes’ in haar bezit, een scherf van een potje gezichtscrème en wat stukjes vliegtuig, iets van een metertje. Ze raapte ze op uit de modder, de aarde zit er nog altijd aan, en bewaarde ze in de woonkamer, verstopt in een blik uit angst voor inbraak of mensen die ze van haar af zouden nemen. Zoveel antwoorden zijn nooit gekomen, legt ze uit, zoveel dingen gingen verloren of bleven onder de pet. Deze stukjes zijn het enige tastbare bewijs dat deze ramp echt heeft plaatsgevonden in Zuidoost. Daarom werden ze meegenomen, daarom worden ze gekoesterd.

Onlangs bracht ze haar stukjes naar Imagine IC. Ze had lang getwijfeld. Zou het niet in een archief weggestopt worden, in de vuilnisbak belanden of zou de regering ze niet alsnog inpikken. Ze hoopt dat ze met ‘eerlijkheid’ behandeld zullen worden en natuurlijk dat ze voor anderen te zien zullen zijn, maar dat is aan het museum. Ze hoeft ze niet terug. Afscheid nemen is ook belangrijk.

Herdenken op gevoel: Archieven van 25 jaar Bijlmervliegramp is t/m 30 november te bezoeken bij Imagine IC en OBA op Bijlmerplein 393 en van 1 december t/m 28 februari bij OBA Reigersbos. Voor gerelateerde activiteiten zie imagineic.nl