
Nu we allemaal nog in een shocktoestand verkeren na het bloedbad op het kantoor van Charlie Hebdo is dit het juiste moment om de moed te verzamelen om na te denken. Nú, en niet later, als de gemoederen weer tot bedaren zijn gekomen, zoals de pleitbezorgers van goedkope wijsheden ons proberen in te prenten: juist het scherp van de snede en de daad van het denken zijn het moeilijkst te combineren. Als je pas gaat nadenken als de storm is gaan liggen, krijg je geen evenwichtiger beeld; de situatie is dan louter genormaliseerd, waardoor wij weer in staat zijn ons aan de scherpte van de waarheid te onttrekken.
Denken betekent dat je je beweegt tot voorbij het pathos van de universele solidariteit, dat in de dagen na de aanslagen is geëxplodeerd en zijn hoogtepunt vond in het spektakel van zondag 11 januari, toen grote politieke namen van over de hele wereld elkaars handen vasthielden, van Cameron tot Lavrov en van Netanyahu tot Abbas – als er ooit een beeld heeft bestaan van hypocriete valsheid, dan was dit het wel. Het echte Charlie Hebdo-gebaar zou het afdrukken op zijn voorpagina van een grote cartoon zijn geweest, waarin op meedogenloze en smakeloze wijze de spot wordt gedreven met dit spektakel, met tekeningen van Netanyahu en Abbas, Lavrov en Cameron, en andere koppels die elkaar hartstochtelijk omarmen en kussen, terwijl ze achter hun rug de messen slijpen.
We moeten de moorden uiteraard ondubbelzinnig veroordelen als een aanslag op de essentie van onze vrijheden (dus niet door te zeggen dat het ook waar was dat ‘Charlie Hebdo de moslims te veel provoceerde en vernederde’). We moeten tevens alle verwijzingen naar een verzachtende, bredere context van de hand wijzen: dat de gebroeders Kouachi diep waren geraakt door de gruwelen van de Amerikaanse bezetting van Irak (oké, maar waarom hebben ze dan niet een of andere Amerikaanse militaire installatie aangevallen in plaats van een Frans satirisch tijdschrift?), of dat de moslims in het Westen de facto een nauwelijks getolereerde en zwaar geëxploiteerde minderheid zijn (maar dit geldt nog meer voor zwarte Afrikanen, en toch houden die zich over het algemeen niet bezig met bom- en moordaanslagen), enzovoort. Het probleem met dergelijke verwijzingen naar complexe achtergronden en oorzaken is dat die ook kunnen worden gebruikt met betrekking tot iemand als Hitler: die was er ook in geslaagd de onrechtvaardigheid van het Verdrag van Versailles in te roepen, maar toch was het volledig legitiem om het naziregime te bestrijden met alle middelen die ons ter beschikking stonden. Het punt is niet of de grieven die ten grondslag liggen aan terreurdaden reëel zijn of niet, het gaat om het politiek-ideologische project dat oprijst als reactie tegen deze al dan niet vermeende onrechtvaardigheden.
Dit alles is echter niet genoeg – we moeten verder denken, en dat mag hoegenaamd niets van doen hebben met goedkope relativeringen van de misdaad (zoals in uitspraken als: ‘Wie zijn wij in het Westen, de aanstichters van vreselijke bloedbaden in de Derde Wereld, om zulke daden te veroordelen?’). En ons denken mag nog minder worden gevoed door de pathologische angst van een groot deel van westers links om schuldig te worden bevonden aan islamofobie. Iedere kritiek op de islam wordt door deze mensen afgewezen als een expressie van westerse islamofobie; Salman Rushdie werd gekapitteld omdat hij de moslims onnodig zou hebben geprovoceerd en dus (althans gedeeltelijk) verantwoordelijk zou zijn voor de fatwa waarin hij ter dood werd veroordeeld.
Het gevolg van een dergelijke houding is wat je in zulke gevallen kunt verwachten: hoe meer westers links op zoek gaat naar de eigen schuld, des te meer deze mensen er door islamitische fundamentalisten van worden beticht hypocriet te zijn in hun pogingen om hun haat jegens de islam te verbergen. Deze constellatie reproduceert op perfecte wijze de paradox van het superego: hoe meer je gehoor geeft aan wat de Ander van je eist, des te schuldiger je bent. Met andere woorden: hoe meer je de islam tolereert, des te heviger de druk op je zal worden.
Dit is de reden dat ik ook de oproepen tot matiging onvoldoende vind, zoals in het betoog van Simon Jenkins (in The Guardian van 7 januari) dat het onze taak is ‘om niet te overreageren, en om niet te veel over de nasleep van deze gebeurtenissen te publiceren. We moeten iedere aanslag behandelen als een gruwelijk voorval van voorbijgaande aard.’ Maar de aanslag op Charlie Hebdo was geen ‘gruwelijk voorval van voorbijgaande aard’. Deze aanslag volgde een zeer precieze religieuze en politieke agenda, en maakte als zodanig deel uit van een veel groter patroon. Uiteraard moeten we niet overreageren, als daarmee althans wordt bedoeld dat we niet ten prooi mogen vallen aan blinde islamofobie – maar we moeten dit patroon wél meedogenloos analyseren.
Veel noodzakelijker dan de demonisering van de terroristen als heroïsche, suïcidale fanatici is het op krachtige wijze aan de kaak stellen van deze demonische mythe. Lang geleden heeft Friedrich Nietzsche al begrepen hoe de westerse beschaving zich in de richting beweegt van de Laatste Mens, een apathisch wezen zonder enige grote hartstocht of betrokkenheid. Niet in staat om te dromen, moe van het leven, neemt hij geen risico’s en is hij louter op zoek naar gemak en veiligheid, als uitdrukking van tolerantie jegens elkaar: ‘Een beetje vergif nu en dan, dat zorgt voor plezierige dromen. En veel vergif op het eind, dat zorgt voor een plezierige dood. Ze hebben overdag en ’s nachts hun kleine pleziertjes, maar intussen blijven ze goed op hun gezondheid letten. “We hebben het geluk ontdekt”, zegt de Laatste Mens, met een knipoog.’
De indruk kan ontstaan dat de breuk tussen de tolerante Eerste Wereld en de fundamentalistische reactie hierop steeds meer verloopt langs de lijnen van de tegenstelling tussen het leiden van een lang, tot tevredenheid stemmend leven vol materiële en culturele rijkdom, en het wijden van je leven aan een of andere alles overtreffende missie. Is deze tegenstelling niet de tegenstelling tussen wat Nietzsche ‘passief’ en ‘actief’ nihilisme heeft genoemd?
Wij in het Westen zijn de nietzscheaanse Laatste Mensen, druk bezig met onze stompzinnige dagelijkse pleziertjes, terwijl de moslimradicalen bereid zijn alles op het spel te zetten en zich vol overgave in de strijd te storten, tot hun zelfvernietiging aan toe. Het gedicht Second Coming van William Butler Yeats lijkt ons huidige dilemma perfect weer te geven: ‘De besten missen iedere overtuiging, terwijl de slechtsten vol van intense hartstocht zijn.’ Dit is een uitmuntende beschrijving van de hedendaagse breuk tussen bloedeloze liberalen en hartstochtelijke fundamentalisten. ‘De besten’ zijn niet langer in staat zich volledig te geven, terwijl ‘de slechtsten’ zich storten in racistisch, religieus en seksistisch fanatisme.
Maar is deze beschrijving echt van toepassing op de terroristische fundamentalisten? Wat zij duidelijk missen is een trekje dat makkelijk herkenbaar is in alle authentieke fundamentalisten, van de Tibetaanse boeddhisten tot de Amish in de VS: de afwezigheid van wrok en jaloezie, de diepe onverschilligheid tegenover de manier van leven van de ongelovigen. Als de hedendaagse zogenoemde fundamentalisten werkelijk geloven dat ze hun weg naar de Waarheid hebben gevonden, waarom voelen ze zich dan bedreigd door ongelovigen, waarom zouden ze jaloers zijn op ze? Als een boeddhist een westerse hedonist tegenkomt, veroordeelt hij die nauwelijks. Hij merkt louter welwillend op dat de zoektocht van de hedonist naar geluk zelfvernietigend is. In tegenstelling tot de ware fundamentalisten zijn de terroristische pseudo-fundamentalisten diepgaand geraakt, geïntrigeerd en gefascineerd door het zondige leven van de ongelovigen. Je kunt bijna voelen dat zij, bij het strijden tegen de zondige ander, feitelijk vechten tegen hun eigen verleiding.
Het is op dit punt dat de diagnose van Yeats ten aanzien van ons huidige dilemma tekortschiet: de intense hartstocht van de terroristen wijst juist op een gebrek aan werkelijke overtuiging. Hoe fragiel moet het geloof van een moslim wel niet zijn als hij zich bedreigd voelt door een stompzinnige cartoon in een wekelijks satirisch tijdschrift? De fundamentalistisch-islamitische terreur is niet geworteld in de overtuiging van de terroristen van hun superioriteit en in hun verlangen om hun cultureel-religieuze identiteit te beschermen tegen de aanval van de mondiale consumentistische beschaving. Het probleem met fundamentalisten is niet dat wíj denken dat zij inferieur zijn aan ons, maar dat zij zichzelf stiekem de mindere achten. Dit is de reden waarom onze neerbuigende, politiek correcte verzekeringen dat we ons niet superieur voelen hen alleen maar kwader maken en louter hun wrok voeden. Het probleem is niet het cultuurverschil (hun inspanningen om hun identiteit te behouden), maar juist het feit dat de fundamentalisten eigenlijk al net als wij zijn, dat ze al onze normen al hebben geïnternaliseerd en zich daaraan spiegelen. Paradoxaal genoeg is wat de fundamentalisten werkelijk missen precies een dosis van die échte ‘racistische’ overtuiging van de eigen superioriteit.
De recente ervaringen met het islamitisch fundamentalisme bevestigen het oude inzicht van Walter Benjamin dat ‘iedere opkomst van het fascisme duidt op een mislukte revolutie’: de opkomst van het fascisme is het falen van links, maar tegelijkertijd het bewijs dat er wel degelijk sprake is van een revolutionair potentieel – ontevredenheid – dat links niet heeft weten te mobiliseren. En geldt niet hetzelfde voor het zogenoemde ‘islamitisch fascisme’? Is de opkomst van het radicale islamisme niet verbonden aan de verdwijning van seculier links in de moslimlanden?
Toen de Taliban in het voorjaar van 2009 de controle over de Pakistaanse Swatvallei in handen kregen, berichtte The New York Times dat zij de aanzet gaven tot een ‘klasse-revolte, die profiteerde van de diepe kloof tussen een kleine groep rijke landeigenaren en hun bezitloze pachters’. Maar als de Taliban, door ‘te profiteren’ van de ellende van de boeren, ‘de alarmbellen doen rinkelen over de risico’s voor het grotendeels feodale Pakistan’, wat weerhoudt liberale democraten in Pakistan en de VS er dan van om ook ‘te profiteren’ van deze ellende en te proberen de bezitloze boeren te helpen? De droeve implicatie van dit alles is natuurlijk dat de feodale krachten in Pakistan de ‘natuurlijke bondgenoot’ zijn van de liberale democratie.
Hoe zit het dus met de kernwaarden van het liberalisme: vrijheid, gelijkheid, enzovoort? De paradox is dat het liberalisme zelf niet sterk genoeg is om zich te weren tegen de aanvallen van het fundamentalisme. Het fundamentalisme is een reactie – een valse, mystificerende reactie – tegen een échte zwakte van het liberalisme, en dat is de reden dat het liberalisme zelf die reactie keer op keer teweegbrengt. Aan zijn eigen lot overgelaten zal het liberalisme langzamerhand aan zichzelf ten onder gaan – het enige wat zijn kernwaarden kan redden is een hernieuwd links. Om deze belangrijke erfenis te laten overleven heeft het liberalisme de broederlijke hulp nodig van radicaal links. Dát is de enige manier om het fundamentalisme te verslaan.
Als we nadenken over de moorden in Parijs moeten we dus de zelfgenoegzaamheid van de tolerante liberaal laten varen en aanvaarden dat het conflict tussen de liberale tolerantie en het fundamentalisme uiteindelijk een vals conflict is – een vicieuze cirkel van twee polen die elkaar nodig hebben en in stand houden. Wat Max Horkheimer in de jaren dertig heeft gezegd over het fascisme en het kapitalisme – dat zij die zich niet kritisch over het kapitalisme willen uitlaten hun mond moeten houden over het fascisme – is ook van toepassing op het hedendaagse fundamentalisme: zij die zich niet kritisch willen uitlaten over de liberale democratie moeten ook hun mond houden over het religieuze fundamentalisme.
Slavoj Žižek (1949) is een Sloveense socioloog, filosoof, psychoanalyticus en cultuurcriticus. Momenteel is hij hoogleraar aan de European Graduate School. In 2013 verscheen van hem bij uitgeverij Boom Het jaar van het gevaarlijke dromen, over het roerige jaar 2011. Vertaling: Menno Grootveld