Remco Campert ©  Spaarnestad Photo/ ANP

En toen was er geen enkele Vijftiger meer in leven. Om half twee in de nacht van zondag 3 op maandag 4 juli is dichter, romancier, columnist en jazzliefhebber Remco Campert in zijn woonplaats Amsterdam overleden.

Van alle Vijftigers was en bleef Campert – geboren op 28 juli 1929 – de jongste. Zijn vader was de dichter Jan Campert, begin 1943 omgekomen in Neuengamme. Zijn moeder was de actrice Joekie Broedelet. Campert maakte de middelbare school niet af en richtte met zijn schoolmakker Rudy Kousbroek in het voorjaar van 1950 het ‘pestblaadje’ Braak op, dat protest aantekende tegen de kleinburgerlijke poëzie van het huiselijk geluk en tegen de gezapige behoudzucht van literair Holland. Bovendien bepleitte het blaadje ruimte voor het surrealisme, voor een vollediger leven zonder moralisme. Na twee nummers trokken Kousbroek en Campert twee oudere experimentele schrijvers aan die een literair platform nodig hadden: Lucebert en Bert Schierbeek. Kort daarna publiceerden ook Claus, Kouwenaar en Elburg in Braak. In Parijs stuurde de Amsterdamse volksjongen en Unesco-medewerker Simon Vinkenoog zijn eenmansblaadje Blurb de wereld in.

Een beweging van gelijkgestemden, experimentele dichters, was geboren, stuk voor stuk met een eigen gezicht maar allemaal door de Tweede Wereldoorlog gehavend. Leven en letteren moesten daarom op een andere manier beleefd en beleden worden. De taal was het materiaal waarmee de Vijftigers de bakens wilden verzetten, de dada-happening hielp om aandacht te trekken.

Remco Campert stond aan de wieg van de beweging van Vijftig en bleef zijn Braak-vrienden Kousbroek, Lucebert en Bert Schierbeek zijn leven lang trouw. Vanaf zijn poëziedebuut Vogels vliegen toch (1951) beleed hij op zijn eigen, bescheiden-melancholische wijze zijn verzet tegen literaire gemakzucht. En hij bleef ernstig spelen met de taal dankzij stilistische capriolen en woordgejongleer (Marie Johanna, seksjuweel, vurrukkulluk). Zijn grote Franse voorbeeld Raymond Queneau was hem daarin voorgegaan. In zijn gedicht 1975 (Theater, 1979) schreef hij over de Vijftigers als ‘wij’: ‘Maar ook wij/ toen we een gooi naar het grootste deden/ hadden niemand iets te bieden/ dat een schuilplaats gaf/ voedsel in de maag/ een schaar om prikkeldraad door te knippen/ nauwelijks een doek voor het bloeden/ of schoonheid die een gedicht verbrandt.’ Maar toch wenste Campert tegendraadse poëzie, een gedicht als een rivier die van zee naar de bergen kon stromen (Vogels vliegen toch). En het was de taak van de dichter die rivier te beschrijven, als een daad van bevestiging, niet meer en niet minder.

In 1976 kreeg Campert de P.C.-Hooftprijs voor zijn poëzie. Zijn dankwoord sprak hij later uit tijdens Poetry International. De tijd, aldus Campert tijdens de uitreiking, kiest woordkunstenaars die op eigen wijze stem geven aan wat er leeft. ‘Het volk heeft een stem nodig, duizenden stemmen. Een kunstenaar is niet elitair, zomin als een horlogemaker elitair is. Wij sleutelen aan de taal, een taal die wij alleen spreken, en aan de tijd waarin wij allen leven.’

Als milde satiricus in proza was Campert een kei. Licht maar nooit te luchtig, ironisch maar af en toe wel werkend met een scherp mesje, zoals Schierbeek het uitdrukte. Hoe in godsnaam een beetje fatsoenlijk te leven zonder in het gat van verveling of drankzuchtige doelloosheid te vervallen? Na zijn succesroman Het leven is vurrukkulluk (1961) schreef Campert met Tjeempie! of Liesje in luiletterland (1968) een geestige karikatuur van de literaire wereld van de jaren zestig. In de groteske roman, waarin het Wassenaarse pubermeisje Liesje voor een schoolproject moet uitvinden wat ‘seks’ betekent, maakt Campert een karikatuur van bekende auteurs. Jan Cremer figureert als Het Roofdier en Harry Mulisch heeft een wachtkamer waarin vrouwen op hun ‘beurt’ wachten. Liesje is de zogenaamde onschuld zelve, hoewel Campert met verve de betekenis van het woord ‘seks’ omkeert en daarmee indirect en humorvol de hypocrisie en heimelijkheid rond seksualiteit becommentarieert.

In het Boekenweekgeschenk Somberman’s actie (1985) schrijft Campert over de Amsterdamse kraakwereld en de werkloosheid. Noem het een crisisroman. Kunst moet politiseren, zegt krakersleider Lubbe. De opkomende stadsartiest Knoert antwoordt dat kunst helemaal niets moet. En de werkloze Somberman, die met zijn ziel onder zijn arm loopt? Hij is Camperts prozaïsche prototype: dagdromers met een licht drankprobleem die wel iets willen doen tegen maatschappelijke onrechtvaardigheid maar wanneer en hoe en heeft het wel zin? ‘Misschien voelt hij zich wel het meeste thuis in het gebied tussen droom en actie. Zo kan hij altijd denken dat de actie vlak voor hem ligt. Hij hoeft maar een stap te doen en hij is op weg. En dan is er geen terug meer.’ Campert ten voeten uit.

En toch bleken – en bleven – de jaren 1940-1945 beslissend in het lange bestaan van Remco Campert: een schrijnende wond. In de laatste oorlogsjaren verbleef Campert op de Veluwe, in de buurt van Epe. Hij kende geen Hongerwinter maar kwam wel vaak in het bos en op de heide Duitse soldaten tegen, met tanks of zonder tanks. En één keer, in januari 1943, kwam zijn moeder hem opzoeken omdat ze vreselijk nieuws had, schreef Campert in Scènes in Hotel Morandi (1983): ‘de Duitser had per kaart gemeld/mijn vader hij was dood// in Neuengamme bitter oord/ daar hadden ze hem vermoord’.

Het bevrijdingsjaar beschreef Campert in een gedicht in 1962, toen de sixties nog niet echt op gang waren gekomen en de preutsheid meteen protesteerde. In mei 1945 was water even whisky geworden en ‘Alles zoop en naaide,/ heel Europa één groot matras/ en de hemel het plafond/ van een derderangshotel’. (Dit gebeurde overal, 1962). Pakkende en treffende versregels van een dichter die niet veel verwachtte van de poëzie, die tegelijkertijd zijn schuil- en vrijplaats was.

Zijn levenslange vriend Lucebert schreef het gedicht het materiaal van de dichter (Amulet, 1957), opgedragen aan Schierbeek, waarin hij zijn mederedacteuren van Braak op zijn manier eerde: ‘kousbroek heeft het vliegtuig uitgevonden/ remco gaat nooit dood…’

En zo is het.