Terwijl in de Franse voorsteden de laatste autowrakken worden opgeruimd, wordt in de krantenkolommen het «Franse model» de maat genomen en lijkt de Amerikaanse aanpak de wind opnieuw in de zeilen te krijgen. De kern woorden daarvan zijn eigen verantwoordelijkheid, positieve discriminatie en de multiculturaliteit: nog maar enkele weken geleden synoniem met alles wat er in Nederland is misgegaan.
Multicultureel kan het Franse staatsideaal inderdaad niet worden genoemd. De République kent mannen noch vrouwen, Parijzenaars noch provincialen, gelovigen noch atheïsten en zwart noch blank. Haar onderdanen zijn maskers waar tussen het gelijkheidsideaal moeiteloos te hand haven valt, omdat alles wat daarachter schuilgaat als een zaak van persoonlijke besogne geldt. De relatie tussen burger en staat wordt bepaald door een juridische logica waarvoor iedere citoyen strikt gelijk is.
Dat heeft de charme van de luciditeit en een bijna rekenkundige rechtvaardigheid, met als nadeel dat een dergelijke calculus snel mechanisch wordt. Want mensen zijn geen maskers, maar personen die in hun totaliteit willen worden erkend. Tussen hun concrete verschillen wringt het immers pas echt. Erkend of achtergesteld voelen zij zich vooral in hun feitelijke eigenschappen, waarvoor de staat principieel de ogen sluit.
Frankrijk heeft dus twee problemen, één van de staat, het andere van de maatschappij. Het laatste is nogal universeel. Op discriminatie in het alledaagse leven, op het werk en vooral bij sollicitaties heeft Frankrijk allerminst het patent. Op discriminatie door de staat ook niet, maar daarbij weegt het probleem extra zwaar. Want als het hele politieke stelsel staat of valt met de illusie dat iedere burger, in de woorden van Jacques Chirac, in dezelfde mate een «zoon of dochter van de Republiek» is, wankelt alles wanneer dat plotseling niet waar blijkt.
Voor deze illusie offerden de burgers heel wat op. Ze is de ratio achter de veelgeroemde laïcité, maar ook achter het onderwijssysteem waarin kinderen van Parijs tot La Réunion hun leerstof krijgen, om met dezelfde examens te worden getoetst op dezelfde culturele identiteit. Wat in Nederland doorgaat voor het Franse chauvinisme is de trots van de citoyen in weerwil van al zijn particuliere eigenaardigheden deel te hebben aan die grandeur.
Dat staat haaks op het Amerikaanse patriottisme, waarin iedere citizen zich juist met en dankzij zijn eigenaardigheden kind van het vaderland voelt. Terwijl de Franse ideologie bestaat dankzij een cartesiaans besef van scheiding en abstractie, steunt de Amerikaanse op een concreet holisme waarin alles samenvloeit en de grenzen vervagen. Zo mooi en romantisch als dat klinken mag, is het ook de voedingsbodem geweest voor het cultuurrelativisme dat de Franse postmodernen nogal eens wordt verweten.
Die romantische focus op de «hele mens» brengt het persoonlijke in de politiek. En niet alleen in de vorm van bijna-fatale presidentiële slippertjes die zijn Franse ambtgenoot van zijn kant met een onbekommerd «et alors?» kon wegwuiven. Hij staat ook de godsdienst een veel grotere rol toe in het publieke leven en acht zelfs een wetgeving toelaatbaar die uitdrukkelijk gericht is op het aanzien des persoons. Positieve discriminatie zou in Frankrijk een juridisch gedrocht zijn, niet alleen omdat de staat zijn burgers daarmee plots hun maskers afrukt, maar ook omdat hij zich begeeft in een maatschappelijke sfeer waarvan de staat zich scherp gescheiden houdt.
Een dergelijke scheiding proclameert ook het Amerikaanse model, maar Amerika beperkt deze tot het economische veld. Terwijl de staat zich daarin bij voorkeur ziet als een «nachtwaker» met minimale competenties, legt hij een opmerkelijke morele gretigheid aan de dag waar het de maatschappelijke verhoudingen betreft. Alleen tegen een dergelijke achtergrond kon de illusie ontstaan dat officiële oekazes meer goed dan kwaad zouden doen op de subtiele terreinen van taalgebruik en de relaties tussen geloven, rassen en geslachten.
Intussen staan beide modellen ter discussie. Terwijl in de grote Amerikaanse steden steeds meer Spaans te horen en te lezen valt, heeft de bevolking van Californië het Spaanstalige onderwijs voor chicano-immigranten enkele jaren geleden weggestemd en wordt de roep krachtiger om het Engels grondwettelijk vast te leggen als officiële taal. In Frankrijk daarentegen heeft de kieswet zijn terughoudendheid afgelegd en de afgevaardigden ter wille van een rits-quotum hun masker afgerukt om te zien welk geslacht daarachter schuilgaat.
Descartes zou zich in zijn graf hebben omgedraaid. Maar voor de banlieues lost dat allemaal niets op. Die zijn allereerst geholpen met een daadwerkelijke gelijkheid van arbeids- en scholingskansen, zoals de Republiek belooft. Een positief-gediscrimineerd arbeidsquotum naar Amerikaans model lijkt de Franse regering vooralsnog te ver te gaan, en daarin toont ze zich geruststellend lucide. Hoe lang is het geleden dat ik een zwarte Amerikaanse moeder hoorde zeggen dat haar zoons op school niet al te hard hoefden te werken, omdat ze ook met twijfelachtige resultaten onder het voorkeursbeleid wel goed terecht zouden komen? Als zij de enige niet is (en waarom zou ze?), dan corrumpeert een dergelijk beleid het arbeidsmoreel even effectief als de beruchte uitkeringsval dat sinds jaar en dag in Nederland doet.