Het zal een jaar of vijftig geleden zijn. Jean-Paul Sartre was in Amsterdam. ‘We gaan hem interviewen!’ zei Hans Koetsier, schilder en intellectueel. Zo gezegd, zo gedaan. We gingen bij hem op bezoek in Hotel De Doelen.
Sartre was in die tijd waarschijnlijk de allergrootste publieke intellectueel ter wereld. Romancier, filosoof, redacteur van het tijdschrift Les Temps Modernes en regelmatig interventionist in de actuele politiek. In die laatste hoedanigheid schreef en tekende hij manifesten en liep hij voorop bij protestbetogingen. Het interview ging over de internationale politiek. Hij legde uit hoe het kwam dat hij steeds meer sympathie voor het maoïsme had gekregen, haalde Lenin en Trotski erbij, werd meegesleept door zijn universele visie. Toen was er geen touw meer aan vast te knopen. Dat heb ik in het Algemeen Handelsblad opgeschreven. Ik blijf een bewonderaar van zijn Les chemins de la liberté en zijn toneelstuk Huis clos. De hel, dat zijn de anderen.
Ook de publieke intellectueel is niet meer wat hij/zij geweest is. Wie is de eerste p.i. van de westelijke beschaving? Misschien Jonathan Swift. Zijn Reizen van kapitein Lemuel Gulliver zijn een doorlopend commentaar op alle onzin die de mensen voor hun rekening kunnen nemen. De Franse encyclopedisten schrokken er ook niet voor terug. Voltaire is tegenwoordig de heilige van onze democratie. Zola met zijn J’accuse, de open brief aan de president van de Republiek, is een p.i. van de eerste orde. Bij ons mag Multatuli er zijn. Er is weinig waarmee hij zich niet bemoeide. Voor de jaren dertig denk ik aan Menno ter Braak, vooral Het nationaal-socialisme als rancuneleer, en Jacques de Kadt, Het fascisme en de nieuwe vrijheid.
Wat er onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog gebeurde, sla ik nu over. We komen aan de 21ste eeuw. Jan Blokker, Bart Tromp, J.L. Heldring, J.A.A. van Doorn, Hugo Brandt Corstius, Paul Scheffer. Die horen tot de laatsten der Mohikanen. Want de tijden zijn veranderd. Wie vroeger een p.i. wilde worden, moest om te beginnen goed kunnen schrijven en belangstelling hebben voor alles. Daarna kwam bij zo iemand vanzelf de lust om zich met alles te willen bemoeien. Hij richtte een eigen blaadje op, ging in Propria Cures schrijven, kreeg gelijkgestemde vrienden, ze publiceerden een manifest en dan waren ze uit de publieke zaak niet meer weg te slaan.
Toen kwam internet. In het begin leek er niet veel te veranderen. De elektronische voorhoede van de publieke intellectuelen begon een eigen website, maar toch kon je niet zonder The New York Review of Books en dergelijke elitaire organen. Heeft de p.i. bijtijds begrepen dat zijn mooiste tijd voorbij is? Ik denk het niet. Hij heeft zich laten verrassen door de ‘opstand der burgers’. Nu ligt voor iedereen die een laptop met internetverbinding heeft de hele wereld open. De p.i. is vervangen door de blogger. Je hoeft niet meer goed te kunnen schrijven of enig verstand te hebben van het onderwerp waarover je schrijft. Met een partijtje scheldwoorden kom je al een heel eind. En sputtert er iemand tegen, dan verwijs je met diepe verontwaardiging naar de vrijheid van meningsuiting. Aan de p.i. heeft de wereldwijde gemeenschap der bloggers absoluut geen boodschap meer. Dus: wil nooit een p.i. worden. Wordt blogger.