In intellectueel opzicht beschikt de monarchie over uitstekende papieren. Van Dantes uit 1313 daterende Monarchia tot Kees Lunshofs baanbrekende opstel Republikeinse denkfouten, in de vorig jaar bij Prometheus verschenen bundel De monarchie heeft een keur van denkers en cultuurdragers zich uitgesproken voor deze regeringsvorm, die een garantie heet te zijn tegen verdeeldheid, afgunst, strijd en chaos. De monarchie is niet van de straat en onze eigen kroonprins is zelfs een afgestudeerd historicus in wiens boekenkast zich in elk geval de 25 delen bevinden van het Volledig werk van Multatuli, niet alleen Neêrlands grootste schrijver maar tevens een overtuigd antiliberaal en voorstander van een verlicht koningschap.
Bij een dergelijke intellectuele palmares wekt het republikanisme hier in Nederland al snel de indruk een testimonium paupertatis te zijn en komen de voorlieden van het Republikeins Genootschap en het Nieuw Republikeins Genootschap over als rancuneuze, amechtig keffende mannetjes die het niet kunnen uitstaan dat zij op voorhand zijn uitgesloten van het allerhoogste ambt. Ondanks alle affaires met gebeds genezeressen, steekpenningen, buitenechtelijke verhoudingen, foute schoonfamilies en dolgedraaide nichtjes blijft het koningschap populair en lijkt het republikanisme veroordeeld te zijn tot de marge.
Wie in Nederlandstalige literatuur op zoek gaat naar wat republikanisme nu eigenlijk is, zal niet veel vinden. Op zn best stuit men op de negatieve notie dat een republiek een staat is waar aan het hoofd geen monarch staat. Een negatieve ideologie heeft, tenzij men alle negativiteit richt tegen één bepaalde bevolkingsgroep, meestal weinig aantrekkingskracht. Toen in de negentiende eeuw de arbeidersbeweging opkwam, kreeg deze niet zozeer aanhang omdat ze zich tegen de armoede en uitbuiting keerde, maar omdat ze vóór het socialisme was.
In landen als de Verenigde Staten en Frankrijk voert men fier en met opgeheven hoofd de naam «republikein», omdat dat begrip daar méér is dan een negatie en wel degelijk inhoud heeft. En wie zich verdiept in de geschiedenis van het politieke denken ontdekt dat het republikanisme een intellectuele traditie heeft waarbij die van de monarchie, zeker die van Nederland, zeer pover afsteekt. Tegelijkertijd wordt dan echter duidelijk waarom het voor velen zo moeilijk blijkt republikein te zijn.
De republikeinse traditie gaat terug tot de Griekse polis en de Politika van Aristoteles. Het doel van de (stad)staat was volgens Aristoteles het scheppen van de voorwaarden waardoor de burger het «goede leven» kon leiden. Dit doel kon worden verwezenlijkt door middel van drie regeringsvormen: monarchie, aristocratie of timocratie. In het laatste geval was de macht verdeeld tussen burgers die over een bepaald vermogen beschikten. Welke van deze drie regeringsvormen het meest geschikt was, hing volgens Aristoteles af van de omstandig heden. In ieder geval droeg elk van deze drie het gevaar van corruptie en misbruik in zich, en konden zij alle ontaarden in respectievelijk tirannie, oligarchie en democratie. Om dit gevaar van ontaarding te beperken was het beter te kiezen voor een bepaalde mengvorm.
Zowel Aristoteles als zijn leermeester Plato was van mening dat de ideale staat nooit groter kon zijn dan een Griekse polis. Zelfs in deze kleine staatjes bleek het ideaal zelden haalbaar, en nadat de Griekse stadstaten hun onafhankelijkheid hadden verloren, bleek het ook in het Romeinse Rijk niet mogelijk een uitgebalanceerd politiek bestel te creëren. De Romeinse republiek was een mengvorm van aristocratie en timocratie, waarbij het instellen van tijdelijke dictators zorgde voor een monarchaal accent. Het doel van deze staat was nog steeds het dienen van het «algemeen belang», waarvoor de term res publica werd gebruikt. De onderlinge politieke strijd liep echter uit op een permanente burgeroorlog, waarna een tumultueuze reeks keizers zich aandiende.
Nadat het gebrekkig georganiseerde wereldrijk in elkaar was gestort, verviel Europa in wat Gibbon een tijdperk van «barbarisme en religie» noemde. Ontelbare vorsten dommetjes bestreden elkaar, terwijl zowel de paus als de keizer van het Heilige Roomse Rijk universele macht claimde. Te midden van deze chaos ontstonden in de tweede helft van de elfde eeuw in het noorden van het huidige Italië onafhankelijke stadstaatjes die de jure onderhorig waren aan de keizer, maar waarvan de inwoners het bestuur zelf in handen namen. Hoewel we deze stadstaten het best kunnen aanduiden als republieken werd deze term nog niet zo gebruikt. Toch was hun bestuursvorm in strijd met de heersende opvatting die ervan uitging dat regeringsmacht altijd van God gegeven is, of zoals John van Salisbury het formuleerde, niet meer is dan een «aards beeld van de goddelijke majesteit». Deze van God gegeven macht behoorde nooit het resultaat te zijn van een arbitraire verkiezing, maar diende door middel van erfopvolging te worden doorgegeven.
De moderne republikeinse theorie wordt altijd verbonden met het Florentijnse humanisme, dat men in navolging van Jacob Burckhardt op zn vroegst in de veertiende eeuw laat beginnen. Als voorwaarde voor deze intellectuele bloei wordt meestal de herontdekking van de klassieke oudheid genoemd, waarbij vooral het werk van Aristoteles een cruciale rol speelde. Het is de verdienste van de Britse ideeënhistoricus Quentin Skinner dat hij in The Foundations of Modern Political Thought (1978) en in zijn essayreeks Vision of Politics (2002) heeft laten zien dat al in de twaalfde eeuw aanzetten tot een republikeinse theorie te vinden waren. Een jurist als Azo van Bologna beriep zich rond 1200 op het Romeinse recht en ging ervan uit dat de Italiaanse stadstaten volledig onafhankelijk waren. Bovendien, en dat was zeer revolutionair, ging hij uit van het idee van volkssoevereiniteit. De algemene opvatting was dat de bevolking van Rome afstand had gedaan van de macht ten gunste van de keizer.
Azo was de eerste die stelde dat het volk uiteindelijk de macht blijft behouden. De monarch is dus in feite een aan gestelde bestuurder die de macht niet als een al dan niet goddelijk geschenk heeft ontvangen en die dus altijd weer kan worden afgezet. Hoewel de term res publica pas begin veertiende eeuw door Alberto Mussato wordt gebruikt voor stadstaten met een republikeins bestuur bestaat er rond die tijd reeds een uitgebreide, grotendeels op Cicero en Salustius teruggrijpende literatuur waarin de republiek wordt verheerlijkt als de beste regeringsvorm. Dat is ruim een eeuw eerder dan het in alle handboeken vermelde werk van de vermaarde Florentijnse humanist Leonardo Bruni, en twee eeuwen voor Machiavelli.
Het vooral in de vijftiende eeuw hoog opbloeiende humanisme van de Renaissance wordt doorgaans afgezet tegen de als dor en formalistisch versleten middeleeuwse scholastiek. Ook bij deze visie heeft Skinner belangrijke kanttekeningen geplaatst. Zo heeft hij onder meer aangetoond dat de sterk door Aristoteles beïnvloede Thomas van Aquino en een aantal van zijn leerlingen een grote bijdrage hebben geleverd aan het republikeinse denken. Hoewel de meeste scholastici de monarchie bleven beschouwen als in beginsel de beste regeringsvorm was hun argumentatie naturalistisch van aard en werd de koning niet langer gezien als een door God uitverkoren leider. Bovendien hadden de scholastici, meer dan de latere humanisten, een scherp oog voor het karakterbedervende aspect van onbeperkte persoonlijke macht. Sommigen pleitten daarom voor een gekozen vorst en een of andere vorm van regimen mixtum, een gemengde regering. Als ideaal gold de republiek Venetië, waar de doge het monarchale element vertegenwoordigde. Een raad van vierhonderd edelen zorgde voor het aristocratische element en een adviserend orgaan van veertig burgers vertegenwoordigde het democratische element.
Een republiek diende te streven naar gloria en grandezza, waarbij niet in de eerste plaats gedacht moet worden aan territoriale expansie, als wel aan politieke macht, rijkdom en status. Om dit te bereiken was interne vrede noodzakelijk en dienden de burgers op fatsoenlijke wijze met elkaar om te gaan. «Concordia», eendracht, was het centrale begrip waar het ging om de interne verhoudingen. De republiek diende deugdzaam te zijn, en daarom werd er ook voortdurend gehamerd op de door de katholieke kerk gepropageerde kardinale deugden «rechtvaardigheid», «voorzichtigheid», «kracht» en «matigheid». Om dit er bij de dikwijls analfabete burgers in te hameren werden alle middelen uit de kast getrokken. Zo werd het Palazzo Publico in Siena versierd met uitbundige frescos waarop de republikeinse deugden aanschouwelijk werden gemaakt.
Wie de zeer uitgebreide republikeinse literatuur uit de Renaissance bekijkt, zou bijna vergeten dat het hoogtepunt van de theorievorming samenviel met het dieptepunt van de republikeinse praktijk. Al aan het einde van de dertiende eeuw kwamen de republieken in een ernstige crisis terecht. Verschillende stadstaten verloren hun onafhankelijkheid en in veel andere kwamen meedogenloze alleenheersers aan de macht. Het was in deze situatie dat Dante pleitte voor het herstel van de daadwerkelijke macht van de keizer. Na verloop van tijd waren alleen Venetië en Florence nog republieken, hetgeen verklaart waarom juist in deze steden zich een bijzonder geprononceerde republikeinse ideologie ontwikkelde, waarbij vooral Florence de toon zette.
Toen in 1512 ook in Florence een einde kwam aan de republiek kozen veel humanisten eieren voor hun geld. De in ongenade geraakte stadssecretaris Machiavelli schreef in het genre van de toen zeer populaire «vorstenspiegels» zijn beruchte Il principe. De heerser diende volgens hem te beschikken over virtù, maar dit behelsde naast de klassieke republikeinse deugden ook nog het vermogen om meedogenloos te handelen. Nadat zijn poging in het gevlij te komen bij Lorenzo di Medici weinig had opgeleverd, schreef Machiavelli in de daaropvolgende jaren zijn befaamde Discorsi, die nog altijd gelden als een klassiek pleidooi voor het republikanisme. Niettemin week hij in een aantal opzichten af van de traditionele republikeinse opvattingen. Zijn republikeinse ideologie was veel agressiever dan gebruikelijk, en begrippen als gloria en grandezza hadden bij hem wel degelijk een imperialistische betekenis. Zijn grote voorbeeld was Rome en hij was tot de conclusie gekomen dat de Romeinen de grootste successen hadden geboekt in een periode die gekenmerkt werd door hevige interne onlusten. «Concordia» was iets dat naar buiten toe belangrijk was, in de vorm van de gesloten gelederen van een leger, maar intern leidde het maar tot versuffing en inertie. Voor de vreedzame handelsrepubliek Venetië koesterde hij dan ook de grootste minachting. Met kardinale deugden als kracht, matigheid en voorzichtigheid kon hij goed uit de voeten. Soms waren deze noodzakelijk, en necessità is een sleutelbegrip in Machiavellis teksten. Omdat het soms echter noodzakelijk is om onrechtvaardig te handelen, kon hij met een deugd als justitia niet veel beginnen.
Evenals zijn vele voorgangers in de republikeinse theorievorming is Machiavelli vooral tegen de monarchie omdat het een volstrekt inadequaat selectiemiddel is. De macht behoort in handen te zijn van degenen met de meeste capaciteiten, niet van iemand die toevallig in de juiste wieg is geboren. Bovendien heeft zelfs een bekwaam alleenheerser de neiging zich te omringen met pluimstrijkers en jaknikkers, zodat hij onvoldoende tegengas krijgt. De republiek vormt, als het goed is, een garantie voor goed en krachtdadig bestuur en is zo in staat haar vrijheid te bewaren. Dit kan alleen als de burgerij als geheel over virtù beschikt en een krachtig en energiek vita activa leidt en niet te beroerd is de wapens op te nemen. Dit alles vormde de levensbestemming van de republikeinse burger en met democratie of liberalisme heeft het op zich niet veel te maken.
Machiavellis politieke loopbaan mocht dan na 1512 behoorlijk in de versukkeling zijn geraakt, zijn invloed op het republikeinse denken is enorm, waarbij wel aangetekend dient te worden dat hij in feite aan het einde van een bepaalde ontwikkeling stond en veel van zijn ideeën voortkwamen uit een traditie die zon drie eeuwen oud was. Niettemin noemde de vermaarde Nieuw-Zeelandse ideeënhistoricus John Pocock zijn grote boek over het republikeinse denken The Machiavellian Moment (1975). Met dat machiavelliaanse moment doelde hij op kruispunten in de geschiedenis waarop het mogelijk is een republiek te stichten die bestaat uit gelijke, zichzelf besturende burgers, of waarop een dergelijke republiek in gevaar komt. In dit waanzinnig erudiete boek trekt hij de lijnen van het republikeinse denken door naar het einde van de achttiende eeuw, toen de onafhankelijk geworden inwoners van Noord-Amerika zon machiavelliaans moment meemaakten. Via de Engelse politiek denker James Harrington en de rond 1700 optredende Country Party (later vooral bekend als de Tory Party) oefende het machiavelliaanse paradigma grote invloed uit op de founding fathers van de Verenigde Staten. Machiavelli heeft op het politieke bestel van de VS een zwaarder stempel gedrukt dan het liberalisme van John Locke, iets wat Tocqueville ook al was opgevallen, in diens beroemde De la démocratie en Amérique.
In veel Nederlandse ogen lijkt het onderscheid in de Amerikaanse politiek tussen Republikeinen en Democraten nogal kunstmatig, aangezien de Democraten niet voor de monarchie zijn, en de Republikeinen geen antidemocraten zijn. Buiten Nederland wordt dit onderscheid als minder onzinnig beschouwd. Tijdens de politieke strijd om de vaststelling van de Amerikaanse constitutie vormde, naast federalistische en antifederalistische standpunten, de spanning tussen het democratische, op Locke teruggrijpende en het machiavelliaanse republikeinse ideaal een belangrijk geschilpunt. In de Federalist Papers verweet James Madison de lockeanen dat zij ten onrechte uitgingen van het theoretische standpunt dat als iedereen exact gelijke rechten bezat, de mensen automatisch ook gelijk waren in hun bezittingen, meningen en hartstochten. Een man van de praktijk als Machiavelli had drie eeuwen eerder al opgemerkt dat dit onzin was.
De democratische traditie legt de nadruk op gelijkheid en rechten, de republikeinen gaan vooral uit van de plichten van de burger en de noodzaak van goed bestuur. In zijn nu reeds klassieke Politicide (1999) haalt Luuk van Middelaar de nimmer om sweeping statements verlegen zittende ex-revolutionair Régis Debray aan, die het onderscheid tussen republiek en democratie ziet als een reeks tegenstellingen: staat versus samenleving, politiek versus economie, burgerzin versus moralisme, secularisme versus religie, cultuur versus communicatie, enzovoort. «De republiek, dat is de vrijheid plus de rede. De rechtsstaat plus de rechtvaardigheid. De verdraagzaamheid plus de wilskracht. De democratie, zo stellen wij, is datgene wat er overblijft van een republiek wanneer men de Verlichting dooft.»
Het zijn grote woorden, maar duidelijk is dat het republikeinse ethos hoge eisen stelt aan de burger, terwijl het tegelijkertijd niet de hemel op aarde belooft. Doordat het democratische de nadruk legt op de gelijkheid en de rechten van de burger, wekt het vaak de indruk dat zodra dit alles verwezenlijkt is, de gelukzaligheid als een warme deken over de mensheid zal neerdalen. Republikeinen zijn zich ervan bewust dat dit niet zo is en gruwen bovendien van een dergelijk verstikkend ideaal. Machiavelli zag zeer goed in dat de voortdurende strijd in een republiek niet alleen onvermijdelijk was, maar tevens een noodzakelijke voorwaarde voor vooruitgang en expansie. Het republikanisme is erg veeleisend en vermoeiend en doet een voortdurend beroep op de kardinale deugden.
Maar, zo zal men zich afvragen, als dat onderscheid tussen republiek en democratie zo essentieel is, hoe zit het dan met de monarchie? Dat is inderdaad een categorie die er eigenlijk niet zo toe doet. Een monarchie kan heel goed democratisch van aard zijn, wat wil zeggen dat het optimaliseren van gelijkheid en rechten centraal staat. Een voorbeeld van een populistische monarchie was het plebicitaire keizerrijk van Napoleon III, die op democratische wijze aan de macht was gekomen en de bevolking niet alleen een vaag sociaal programma maar tevens de verlangde imperiale grandeur bood. Dit ceasarisme kan, zoals in de twintigste eeuw het communisme en nationaal-socialisme hebben laten zien, gemakkelijk ontaarden in een totalitaire staat die de burger het paradijs in het vooruitzicht stelt.
In tegenstelling tot de plichtbewuste, fiere en energieke republikeinse burger is de democratische burger gemakzuchtig en begerig naar mystiek. Of die nu de vorm aanneemt van geloof in de mensenrechten, de klasseloze samen leving of de magie van het koningschap maakt niet zo veel uit. Als men zich maar kan koesteren, en er niet te veel eisen worden gesteld.
De overtuigde republikein daarentegen is, om met Jaap van Heerden te spreken, «blij dat het leven geen zin heeft». Hierdoor heeft hij de mogelijkheid om er zelf een zin aan te geven, de werkelijkheid zelf in te vullen. Veel mensen hebben daar echter helemaal geen zin in, worden al moe bij de gedachte, en zijn zelfs bereid te schuilen onder de hermelijnen mantel van de mystieke vorst of de deux-pièces van onze koningin. Daarom ook slikken zelfs hoog opgeleide mensen allerlei onzinnige mythen rond het Oranjehuis, dat zo heilzaam voor dit land zou zijn geweest, voor zoete koek en wordt onze de facto republikeinse grondwet dikwijls aan de laars gelapt.
Want sinds 1848 beschikt Nederland immers over een republikeinse constitutie, een regimen mixtum, waarin het monarchale karakter van het staatshoofd als handig ornament wordt gezien. Centraal in de grondwet van Thorbecke stond de regeling van een goed bestuur, van overzichtelijke, controleerbare en duidelijk afgebakende bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Uit historische overwegingen werd hierin een plaats voor het Oranjehuis ingeruimd, maar naar de letter van de grondwet beschikt het staatshoofd niet over politieke macht. Dat zowel ministers als volksvertegenwoordigers toestaan dat het staatshoofd en zijn familie met zekere regelmaat misbruik maken van hun positie en te labbekakkerig zijn om respectievelijk de ministeriële verantwoordelijkheid te dragen of te eisen, heeft veel te maken met het in Nederland ontbreken van een duidelijk omlijnd republikeins ethos. De republikeinse deugden zijn in onze constitutie toch al niet helder geprofileerd, en in de loop van de afgelopen anderhalve eeuw zijn die helemaal ondergesneeuwd ten gunste van allerhande democratische rechten.
In plaats van te zeuren over de vraag of drs. W.A. van Oranje nu wel of niet zijn mama moet opvolgen als Nederlands staatshoofd en te jammeren over de eigengereide wijze waarop de koningin omspringt met de staatsrechtelijke ruimte die bangelijke politici haar laten, zouden de vaderlandse republikeinen zich sterk moeten maken voor het opkrikken van het republikeins zelfbewustzijn. Dat impliceert een eerherstel van de republikeinse deugden en het versterken van de burgerzin. Als dat zich in politiek vertaalt, wordt Nederland allereerst de facto de republiek die het behoort te zijn. Na verloop van tijd, als de Oranjes genoeg hebben van hun volledig overbodige functie, wordt het land dat ook de jure. Maar dat is dan niet meer dan een formaliteit.
Helaas is een dergelijke ontwikkeling niet erg waarschijnlijk, aangezien de gemiddelde Nederlandse burger inmiddels tot de derde patatgeneratie behoort en een buitengewoon vies gezicht trekt als de woorden plicht en verantwoordelijkheid vallen. In plaats van te zwoegen in die vermoeiende, van de mediterrane kusten afkomstige republiek zakken we liever weg in de luie strandstoel die monarchie heet, en koesteren we ons in het waterige Oranjezonnetje.