In zijn Reminiscences beschrijft de Schotse historicus en literator Thomas Carlyle (1795-1881) hoe op zekere dag zijn vriend John Stuart Mill ‘zo bleek als de schim van Hector’ bij hem aanklopte. Het nieuws waarmee Mill kwam, bracht een schok teweeg die wij ons, in het tijdperk van kopieerapparaten en usb-sticks, nauwelijks kunnen voorstellen. Carlyle had hem het enige manuscript van het zojuist voltooide eerste deel van The French Revolution ter lezing gegeven, en Mill moest hem nu vertellen dat de stapel papieren per ongeluk was verbrand. Jarenlang had Carlyle aan het boek gewerkt, had hij armoede geleden om het te kunnen voltooien, en nu kon hij opnieuw beginnen. Uiteraard was Mill er kapot van, zodat Carlyle en zijn vrouw maar deden alsof er niet veel aan de hand was. In werkelijkheid zal deze gebeurtenis uiteraard grote invloed hebben gehad op de verhouding tussen deze twee mannen. Later zouden de Carlyles zelfs beweren dat Mills vrouw het manuscript met opzet had verbrand.

Het is typerend voor John Morrows boek over Carlyle dat aan deze gebeurtenis slechts terloops aandacht wordt besteed. Hoewel het op het stofomslag niet wordt vermeld, is dit boek geen gewone biografie en zelfs geen ‘intellectuele’ biografie. Ondanks het feit dat de auteur biografische gegevens vermeldt, hebben we hier in feite te maken met een monografie over de politieke en sociale denkbeelden van Carlyle. Op dit punt gaat dit boek dan ook dieper dan Simon Heffers Moral Desperado: A Life of Thomas Carlyle (1995). Heffers biografie schildert daarentegen een veel aangrijpender beeld van deze even merkwaardige als formidabele figuur, die een enorme invloed uitoefende op het Britse geestesleven in de negentiende eeuw.

Carlyle was van bescheiden komaf en kon slechts studeren doordat zijn ouders een enorm financieel offer brachten. Het was de bedoeling dat hij predikant zou worden, maar het werd al snel duidelijk dat hij zijn geloof verloren had. Anders dan veel andere negentiende-eeuwers die de traditionele religie verwierpen, werd Carlyle geen fiere atheïst die slechts met minachting op de gelovigen neerkeek. Zijn leven lang bleef hij hartstochtelijk verlangen naar een vorm van geloof.

Omdat hij zijn brood niet kon verdienen met het verspreiden van Het Woord moest hij aan de kost zien te komen met het produceren van woorden. In zijn befaamde lezingenreeks On Heroes, Hero-Worship and the Heroic in History (1841) wijdde hij een hoofdstuk aan een nieuw soort held, die pas in de loop van de achttiende eeuw was opgekomen en die voor een deel de heroïsche rol van de profeten en priesters had overgenomen, de man of letters. De ware schrijver was niet iemand die zomaar wat particuliere opvattingen verkondigde, maar een visionair, iemand die de tekenen des tijds verstond en de lezers de weg wees. Uiteraard beschouwde hij zichzelf als zo’n heldhaftige man of letters.

Hoewel Carlyle zich ook bezighield met pure literatuur – zo introduceerde hij Goethe bij het Engelstalige publiek en schreef hij de merkwaardige Bildungsroman Sartor Resartus – ontleende hij zijn faam vooral aan zijn historische en maatschappijkritische geschriften. In veel van zijn publicaties ging hij tekeer tegen de uitwassen van de moderne samenleving die in Groot-Brittannië met de onstuitbare opmars van de Industriële Revolutie zijn intrede deed. Zijn aangrijpende schilderingen van de armoede van het almaar groeiende leger paupers maakten diepe indruk op Karl Marx en Friedrich Engels, terwijl hij met zijn filippica’s tegen het materialisme en de geestloosheid van de bezittende klassen liberalen als zijn vroegere vriend Mill tegen de haren in streek.

Hij was tegelijk ultraradicaal en ultraconservatief. In zijn boek over de Franse Revolutie, dat in 1837 dan toch verscheen, schilderde hij in zijn bekende mengeling van retoriek, humor en bombast een vernietigend beeld van het door en door verrotte ancien régime, maar keerde hij zich even fel tegen de uitwassen van de in zijn ogen onvermijdelijke revolutie. Carlyle was zeer begaan met het lot van de onderdrukte en uitgebuite massa, maar dat betekende niet dat hij democraat was, laat staan socialist. Hij geloofde heilig in het belang van een ontwikkelde, deugdzame en deemoedige elite, die op verantwoorde en onbaatzuchtige wijze leiding zou geven aan het land. Een boodschap die er in het Victoriaanse Engeland inging als koek.

Hoewel het boek van Morrow niet erg vlot is geschreven, geeft het de lezer wel een goed inzicht in de invloeden die Thomas Carlyle onderging en de invloed die hij uitoefende op zijn tijdgenoten. Voor wie niet al te vies is van grote woorden en qua retoriek tegen een stootje kan, loont het overigens zeer de moeite om Carlyle zelf te lezen. Uit vakhistorisch oogpunt is The French Revolution uiteraard volstrekt achterhaald, maar beeldender en meeslepender zijn de dramatische gebeurtenissen aan het einde van de achttiende eeuw nooit beschreven.