Zo’n 38.000 eindexamenkandidaten vwo kregen afgelopen maandag een bijzondere tekst onder ogen. Of eigenlijk: twee bijzondere teksten, want het eerste, fraaie essay van Dick Tuinder verscheen in 2005 in deze krant. Maar mij gaat het hier om het tweede stuk, van filosoof Ad Verbrugge.

Allereerst is de keuze van de examencommissie voor deze auteur bijzonder. Verbrugge is bekend geworden als oprichter van de Vereniging Beter Onderwijs Nederland (boN), die strijdt voor het terugdraaien van de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia. boN bepleit een terugkeer naar het klassikale onderwijs, met vakkundige onderwijzers, en een op inhoud gericht lesprogramma. Rijtjes leren, handarbeid, de ambachtschool, het moet allemaal terugkomen. Thematisch onderwijs, zelfstudie, presentatielessen en internetopdrachten kunnen bij de vuilnis.

Het zal veel mensen aanspreken, want vroeger was natuurlijk alles beter. Verbrugge laat Nederlandse 40-plussers lurken aan zijn nostalgische waterpijp en biedt een zalige trip naar de gelukkige schooltijd. De tijd dat het schoolhoofd je nog een opvoedende draai om je oren gaf. Wat een geweldige kerel was dat eigenlijk! Zo willen we het voor onze kinderen ook!

Ze moeten dagenlang topografische rijtjes stampen – ook al weten ze dankzij Google Earth en gps meer van de wereld dan hun vader. Ze moeten stil opletten in de klas en luisteren naar de leraar, want eigenzinnig formuleren, bezield schrijven en bevlogen presenteren, daar heb je op de arbeidsmarkt toch niets aan. Op de wereld van nu kunnen we onze kinderen het best met onderwijs uit de jaren vijftig voorbereiden.

Misschien zoek ik er te veel achter, maar ik vind het frappant dat de examencommissie een tekst van juist deze criticaster van het huidige onderwijs uitkoos voor het vwo-examen Nederlands. Ze zullen het toch niet stiekem met hem eens zijn?

Ter hunner verdediging: de tekst zelf gaat niet over Verbrugges onderwijsreformatie, maar over ‘geschonden beroepseer’. Het is een dolle tirade tegen het ‘neoliberalisme’, de ‘neokapitalistische bedrijfscultuur’ en het ‘almaar uitdijende management’, dat de nobele, trotse arbeider veranderd heeft in een gefrustreerde werknemer zonder beroepseer. Het is dezelfde nostalgische trip, maar dan naar de werkplek van onze vaders. Toen de treinconducteur nog fier zijn jasknopen poetste en zich niet druk maakte over zijn carrière.

Wat de vwo’ers niet te horen krijgen, is dat de knopen poetsende conducteur uit de vorige eeuw ook helemaal geen zicht had op een carrière bij de spoorwegen. De baantjes aan de top waren al lang verdeeld onder de leden van de hogere klassen, met instemming en steun van hun politieke vriendjes. De knopen laten glimmen, dat was het hoogst haalbare voor een conducteur.

In de liberalere economie van vandaag is dat nepotisme niet verdwenen, maar dankzij de tucht van de markt is het wel teruggedrongen. Maar praten over de voordelen van de vrijemarktwerking is zo ontzettend jaren negentig, daar zitten de vwo-pubers anno 2008 echt niet op te wachten. Marktwerking is een vies woord en wie er iets positiefs over zegt, wordt weggezet als een ‘neoliberaal’ – een nieuw scheldwoord – die meer managers, bureaucraten en andere zakkenvullers in het zadel wil helpen.

Dat afgelopen jaar verschillende onderzoeksbureaus, zoals het cpb en het Amsterdamse seo, hard wisten te maken dat de meeste marktwerkingoperaties uit het verleden voor echte welvaartwinst hebben gezorgd, wordt vergeten. Net als het feit dat geen liberale econoom ooit heeft gepleit voor meer managers en bureaucratie.

De markt is uit. De Volkskrant trekt een volle krantenpagina uit om ‘het einde van dertig jaar neoliberalisme’ af te kondigen, want het experiment is ‘mislukt’. fnv-voorzitter Agnes Jongerius wil een moratorium op marktwerking. En als de keurige Raad voor de Volksgezondheid en Zorg concludeert dat er weinig mis is met de zorgfusies die marktwerking met zich mee zal brengen, maakt de Socialistische Partij de Raad uit voor een ‘lobby van een liberaal bolwerk’. Je ziet de SP’ers bijna kokhalzen.

Als alternatief voor de markt bieden al deze critici de gedroomde geborgenheid van de jaren vijftig, toen vadertje Staat zogenaamd nog goed voor de burger zorgde.

Het is retrosocialisme, ontstaan vanuit een verlangen naar een vroegere wereld die nooit geweest is. Leuk om bij weg te dromen, maar rampzalig als uitgangspunt voor beleid.