Nederland is een rijk en gelukkig land. We hebben bijvoorbeeld de gelukkigste kinderen ter wereld, en naar verluidt ook de meest ontspannen moeders (die twee staan vast niet los van elkaar). Gemiddeld geven we het leven een 7,8, meldde het CBS recentelijk. De paradox is dat we wel weer erg bezorgd zijn. Hoewel van de ondervraagden 84 procent tevreden is met het leven, maakt tegelijk ruim zestig procent zich zorgen over de financiële toekomst. We hebben dus veel geluk en geld, maar juist dat maakt ons zenuwachtig. Je kunt het zomaar weer kwijtraken aan de crisis (de dreiging tot 2013), aan Grieken (de angst van 2014), aan vluchtelingen (de zorg van 2015) en wie weet wat of wie er dit jaar aan de horizon verschijnt. Zorgelijk allemaal. Doet het u ook denken aan Dagobert Duck? Heel gelukkig met zichzelf, maar ook altijd bezorgd dat iemand het op zijn lieve geldje gemunt zou kunnen hebben.
Een flauwe vergelijking natuurlijk, Nederlanders zijn immers geen vrekken. Hoewel? Als land zijn we wel degelijk de Dagobert Duck onder de naties, en echt niet alleen omdat we dol zijn op klagen. We hopen ons geld op als niemand anders, want Nederland heeft een van de hoogste spaaroverschotten ter wereld. Het spaaroverschot is wat je van het nationaal inkomen niet uitgeeft of in eigen land investeert. Het wordt buitenslands geïnvesteerd in aandelen, obligaties, derivaten, en zo meer. Ieder jaar stroomt zo ruim tien procent van ons inkomen de internationale financiële markten in. We spekken deze spaarpot al ruim drie decennia: sinds 1981 is het spaaroverschot doorlopend positief.
Fijn, zou je zeggen, zo’n appeltje voor de dorst. Maar niets is voor niets. Het geld dat als spaaroverschot uit onze economie verdwijnt, wordt dus niet aan lonen of binnenlandse investeringen besteed. De vraag rijst of dit het beste gebruik van ons geld is. Nog niet zo lang geleden smeekte premier Rutte ons op televisie om toch meer uit te geven. Dat gaat moeilijk met stagnerende lonen. Die staan bovendien in schril contrast met de enorme winsten van grote bedrijven, vaak multinationals die om fiscale redenen in Nederland gevestigd zijn. Hun winst, goeddeels door dochterondernemingen in het buitenland gerealiseerd, is in Nederland belastingvrij en verdwijnt weer naar het buitenland als investeringen en uitbetaling van dividenden. Dit is één van de twee grote oorzaken van het Nederlandse spaaroverschot. Door de Nederlandse gastvrijheid voor multinationals is de belastingafdracht van netto bedrijfswinsten gedaald van twintig procent in de jaren tachtig en negentig tot slechts tien procent nu. Niet echt een winning strategy voor de natie, lijkt me. In ieder geval is dit deel van ‘onze’ spaarpot helemaal niet van ons, maar van buitenlandse aandeelhouders.
De tweede drijvende kracht achter het spaaroverschot zijn de pensioenfondsen. Zij beleggen de maandelijkse pensioenpremie, tot midden jaren negentig voor driekwart binnenslands maar inmiddels gaat meer dan tachtig procent naar het buitenland. Tegelijk klagen we dat er in Nederland te weinig geïnvesteerd wordt.
Kortom, onze buitenlandse financiële bezittingen, die abnormaal groot zijn in vergelijking met andere landen, zijn mogelijk gemaakt door geldstromen weg te leiden van lonen, binnenlandse investeringen en rijksinkomsten. Ze dragen bovendien bij aan onze grote blootstelling aan internationale schokken en crises. De vraag is niet of, maar wanneer die gaan komen. De vorige dip in de wereldeconomie begon acht jaar geleden. In normale tijden zou het historisch gezien ongeveer tijd zijn voor de volgende. Daarbij leeft de wereld nog steeds met zeer hoge schulden, en dus grote fragiliteit. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat de Amerikaanse renteverhoging van vorige maand, samen met China’s lagere groei en de daling van grondstoffenprijzen, gaat leiden tot crises in landen met betalingsproblemen – en dat zijn er nu al ruim veertig. Is onze economie, met haar hoge schulden, zo robuust dat we ons rustig kunnen blootstellen aan zo’n klap? Of willen we onze afhankelijkheid van de internationale financiële markten misschien iets kleiner maken, en iets meer in ons binnenlands groeipotentieel investeren?
Geef mij rijkdom noch armoede, schreef een dichter lang geleden. Het laatste zit bij ons wel goed. Maar onze focus op het ophopen van buitenlands financieel bezit maakt ons kwetsbaar. Ze drukt ook binnenlandse lonen en investeringen en verzwakt de rijksbegroting. Misschien voelt de gemiddelde Nederlander het goed aan: we zijn rijk en gelukkig, maar hebben reden tot zorg. Dat kan anders. In 2016 moeten we zowel onze binnenlandse schulden als ons buitenlands financieel bezit wat afbouwen. Dagobert Duck is te lang ons rolmodel geweest.