Je hoefde in Amsterdam Café Américain maar in te lopen met Vrij Nederland in de zak van je colbert, logo naar buiten, om te laten zien dat je links was. Dat heeft Ferdinandusse mooi voor elkaar gekregen met zijn ‘gideonsbende’ van redacteuren: VN als uitdrukking van het linkse levensgevoel, voor wie Den Uyl nog te rechts was.

Marinus Daniël Ferdinandusse wilde altijd al journalist worden, althans stukjesschrijver zoals mr. Eduard Elias met zijn Praetvaeria, luchtige cursiefjes die ze thuis lazen in Het Vaderland en Elsevier. In 1931 geboren in een ‘ontzettend gereformeerd gezin’ te Goes schrijft hij al jong liedjes voor de bonte avonden van zijn padvinderij en voor eigen cabaretgroep El Hazmerreir, alias ‘Laat me lachen’. Hij gaat politieke en sociale wetenschappen studeren in Amsterdam, treedt met zijn alerte kraaloogjes op in tv-programma Zo is het toevallig ook nog eens een keer waarin God en andere heilige huisjes op de hak worden genomen. Mensen lopen op straat expres tegen hem aan om hun verontwaardiging te tonen.

Als gesjeesd student en redacteur van studentenweekblad Propria Cures treedt Ferdinandusse in 1959 aan bij Vrij Nederland, het opinieweekblad van de Rode Familie – gezapig, saai en zieltogend. De gangbare journalistiek is gezagsgetrouw, braaf, afstandelijk en onpersoonlijk, maar bij VN steekt een nieuwe generatie journalisten, vaak gelieerd aan PC, de kop op, voor de duvel niet bang: Martin van Amerongen, Joop van Tijn, Igor Cornelissen. Hoofdredacteur Mathieu Smedts zit tussen twee vuren: de Sturm und Drang van zijn redactie, de behoudzucht van zijn sociaal-democratische chefs.

In 1969 barst de bom. Smedts biedt Het Parool zijn excuses aan voor de berichtgeving in VN over het ontslag van Wim Hora Adema, samenstelster van een spraakmakende Vrouwenpagina; volgens hoofdredacteur Sandberg is de vrouwenemancipatie wel klaar. De gideonsbende komt in opstand, Smedts ruimt het veld en Ferdinandusse volgt hem op. Dergelijke generatieconflicten doen zich dan bij veel Nederlandse media voor, journalisten hebben genoeg van de quasi objectiviteit en neutraliteit die heilig zijn in hun métier. Bij VN laat Ferdinandusse iedereen in zijn waarde, geeft iedereen de ruimte. Hij moet wel, want op de vloedgolf van de democratisering krijgt hij weinig te zeggen: hij is slechts voorzitter van de redactievergadering (die hij net als zijn voorganger begint met de summiere vraag: ‘Idées?’).

Mensen lopen tegen hem aan om hun verontwaardiging te tonen

Subtiel zet hij de gang van zaken naar zijn hand, niet door te bevelen, maar door ‘als een zenmeester’ te hummen, soms te knikken en vooral te zwijgen, wat wordt toegeschreven aan zijn Zeeuwse herkomst. Opdrachten geeft hij nooit, wel legt hij soms in het voorbijgaan een knipsel op je bureau. Als je het onderwerp daarna voorstelt voor een reportage, prijst hij je idee. Hij is altijd op de redactie, op dinsdag zelfs tot het blad helemaal persklaar is, soms pas om elf uur, waarna hij met ‘de ploeg’ redacteuren nog op zoek gaat naar een restaurant. Hij is ‘Rinus inter pares’. En juist daardoor kan VN zich ontplooien als een ‘auteurskrant’ die je niet leest als anonieme nieuwsbode, maar om de persoonlijkheden die erin schrijven. De redacteuren volgen hun eigen belangstellingen en voorkeuren, en omdat die wonderbaarlijk samenvallen met die van de doelgroep stijgt de oplage gestaag, dan spectaculair, naar 117.000 stuks per week in 1978.

VN blinkt uit door onderzoeksjournalistiek als andere kranten daar nog geen sjoege van hebben, door de hoogst persoonlijke interviews van Bibeb, door vroege columnisten als Tamar (Renate Rubinstein) en Piet Grijs (Hugo Brandt Corstius), die elkaar om de oren slaan tot ze er allebei de brui aan geven, waarna Ferdinandusse wanhopig maar vergeefs tussen hen probeert te bemiddelen. Al is hij geen sportliefhebber, hij geeft sportjournalisten Frits Barend en Henk van Dorp alle ruimte, zij het aanvankelijk op een jaarcontract. Zijn voornaamste taak ziet hij in het bewaken van het ‘ritme’ van het blad: naast alle maatschappijkritische artikelen over verre buitenlanden moet VN de lezer ook een glimlach ontlokken. Bijna elke pagina bevat daarom een column of rubriek die daarin voorziet, en veelal schrijft Ferdinandusse die zelf: zijn feuilleton van de brave vaderlander Douwe Trant, Notities aan de Tap, bijdragen aan de rubrieken Terzijde en Geknipt voor U (rare berichten uit andere bladen); hij stelt (zelf thrillerauteur) jaarlijks de Thriller- en Detectivegids samen en portretteert filmsterren, liefst Marilyn Monroe. Zo wordt hij toch een beetje mr. Eduard Elias.

In 1977 wordt VN een magazine. Lang moet Ferdinandusse de redactie masseren die dit als ‘fuik’ voor full colour-advertenties verafschuwt. Maar Gerard van Westerloo ziet er een vehikel in voor zijn gedroomde journalistiek: wekenlang met z’n drieën in een stacaravankamp of achterstandswijk bivakkeren voor lange, indringende reportages, monumenten van diepgravende journalistiek. Maar het tij verloopt. Het linkse levensgevoel taant, de tijdgeest verrechtst en de redactie verandert in een slangenkuil waarvoor Ferdinandusse (die niet tegen ruzie kan) zich afsluit: met ruzies over vermeend antisemitisme ter redactie, over zijn stiekeme salarisverhogingen en een geheime secretaresse voor Joop van Tijn, over anonieme brieven vol aantijgingen tegen redacteuren waarvan hij zelf de auteur zou zijn – wat hij, sfinxachtig, ontkent.

Dat hij in 1996 met pensioen moet, staat hem slecht aan en daarom organiseert die oude ‘ploeg’ nog 25 jaar lang op elke eerste dinsdag van de maand dat etentje met hem. ‘Je was, bent en blijft onze hoofdredacteur’, zeggen ze.