Opeens zag ik een gezicht meerdere keren voorbijkomen op social media. Niet iemand die ik kende, maar ook niet een onbekende. Een vriend van vrienden. Of misschien van vrienden van vrienden. Zij en ik moeten op dezelfde feestjes zijn geweest. Er stonden gebroken-hartjes-emoticons bij, een huilende smiley, langzaam begon het te dagen. Ze was jonger dan ik.

Is het nieuwsgierigheid? Vaak gebeurt het dat beroemdheden er in de dagen na hun dood online duizenden nieuwe volgers bij krijgen. In ieder geval zag ik een foto waarop ze was getagd en ik klikte op de tag. Op de recentste foto stond ze in een avondjurk glamoureus te stralen. De foto was geen twee maanden oud.

Op social media loopt alles door elkaar heen – beste vrienden, vage kennissen, jeugdherinneringen, screenshots van opiniestukken, zwangerschapsecho’s, je broers verjaardagsfeest, je oud-klasgenoots positieve zelftest, je favoriete actrice, die politicus op wie je nooit zou stemmen, allemaal gevangen in dezelfde kleuren en hetzelfde format die het medium bieden. Wat die eclectische mix met elkaar gemeen heeft is dat het leeft; dit is wat ik ben, zeggen mensen, dit is wat ik leuk vind, wat ik doe, dit zijn mijn vrienden.

De dood voelt daar ongemakkelijk. En de internettaal die we hanteren om op gebeurtenissen te reageren voelt ongepast – de emoticons, of nog erger de platte ‘RIP’ (alsof je ooit in het echte leven zou zeggen: ‘Hé joh, ik hoorde het van je moeder: RIP’). Maar we voelen ons nu eenmaal verplicht iets te zeggen op de socials, omdat we overal iets over zeggen op de socials.

Bovendien: media vita in morte sumus – midden in ons leven zijn wij door de dood omgeven. Maar dus ook social media vita in morte sumus.

Er bestaat geen consensus wat te doen met een account van iemand die is overleden. Facebook biedt bij leven de mogelijkheid een legacy contact aan te wijzen, als een erfgenaam die de toegang tot een account krijgt in het geval van overlijden. Maar meestal heeft de site niets door en stuurt die je elk jaar op de geboortedag van de overledene een bericht met ‘Feliciteer die-en-die met zijn verjaardag!’ Over toegang tot iTunes zijn rechtszaken geweest – van kinderen die vonden dat ze toegang tot de muziekcollectie van hun overleden ouders hoorden te krijgen, omdat het onder hun erfenis viel. Op Twitter wordt je account simpelweg opgeheven, met als bevreemdend ongemak dat het voorkomt dat anderen die gebruikersnaam later overnemen.

Hij zat, ik stond, hij rookte, ik lachte. Ik had een tijd eerder die foto gewist. Bewust

Maar vaak gebeurt er niks. Psychotherapeuten als Julia Samuel (van de internationale bestseller Rouwwerk) spreken van cybergrief – dat we ook oprecht gehecht kunnen zijn aan mensen die we alleen online kennen, net zoals aan mensen die we in het echt zien. Maar als ‘echte’ mensen wegvallen volgt er een uitvaart, of een ander moment van afscheid. Bij internetvrienden bestaat dat niet. Blijft de Instagram-pagina gewoon overeind. En kun je tijden na de dood naar iemand blijven kijken, in avondjurk, voor eeuwig bevroren in dat ene beeld.

Jeroen Brouwers zat vast niet op de socials. Hij overleed diezelfde week. Wat kon ik over Jeroen Brouwers vertellen? Of liever: wat kon ik over Brouwers posten? Want mijn tijdlijn vulde zich met mensen die hem hadden gekend, of een boek door hem hadden laten signeren, of hem op z’n minst ergens in het voorbijgaan hadden gefotografeerd. ‘Jeroen Brouwers RIP’.

Hij en ik waren eens gedubbelinterviewd voor een Vlaamse krant. Met twee journalisten was ik naar zijn huis gereden, in de bossen van Zutendaal, een beetje zenuwachtig. Het huis was rommelig, het rook er raar. Dit was het huis waar Noli me tangere op een steen in de buitenmuur zou staan, wat weer in elk in memoriam is opgerakeld – raak me niet aan. Maar ik zag die steen over het hoofd, was benieuwder naar de man in het huis. We stelden ons een polemische kluizenaar voor, maar Brouwers bleek niets dan hoffelijkheid. Gastvrij, gul met complimenten, geïnteresseerd in zijn bezoek.

Wat me ook opviel: elke keer als we aanstalten maakten om weg te gaan, bood hij nog een koffie aan, begon hij weer een nieuw verhaal. Hij wil niet dat we vertrekken, dacht ik. Zo teruggetrokken in de bossen, maar eigenlijk op zoek naar menselijk contact.

Na afloop, in de auto terug, kon ik niet ophouden met kuchen. Ik moet die middag twee pakjes tweedehandsrook hebben verwerkt.

Jeroen Brouwers dus, 1940-2022. Wat was Geheime kamers geweldig. En Bezonken rood. Ik zocht op mijn telefoon naar de foto’s van bij dat dubbelinterview, leuk voor op de socials. Een specifieke foto stond me bij: hij zat, ik stond, hij rookte, ik lachte. Ik zocht en zocht nog eens en toen herinnerde ik me: ik had een tijd eerder die foto gewist. Bewust. Ik herinnerde me ook weer waarom: omdat ik niet zo iemand wilde zijn die meteen een foto plaatst van zichzelf plus een overleden persoon.