Er zijn ten minste zes verschillende bewegingen die iets voorstellen, in die zin dat ze beschikken over een aanwijsbare achterban in het land en een min of meer effectieve organisatie, ook al houden ze hun ware kracht (of zwakte) om voor de hand liggende redenen geheim.

Een belangrijke troef van de coalitie lijkt de deelname van de 46-jarige Londense bankier Sharif Ali Bin al-Hoessein, een verre nazaat van koning Faisal II die in 1958 werd afgezet, maar het is met geen mogelijkheid te voorspellen hoe groot zijn populariteit in Irak is. Al-Hoessein zelf is echter geen sterk figuur en hij lijkt tevreden te zijn met een functie in de coulissen op voorwaarde dat hij straks naar zijn vaderland kan terugkeren. Wellicht zal hij een toekomstige regering chaperonneren, ongeveer zoals de teruggekeerde Afghaanse koning Zahir Shah momenteel doet met de regering-Karzai in Kaboel.
Het gezamenlijke programma van de oppositiebewegingen is evenmin duidelijk, afgezien van het feit dat ze allemaal een diepe afkeer van Saddam Hoessein koesteren. Nu de Verenigde Staten ernst lijken te maken met zijn verdrijving, tracht Washington uit alle macht de oppositie tot een geheel te smeden.
Het belangrijkste instrument van de Amerikanen is geld. De Iraqi Liberation Act, een initiatief van de Clinton-regering uit 1998, voorziet in financiële steun aan de zes organisaties mits ze tot overeenstemming kunnen komen. De Amsterdamse vergadering is de vijfde uit een serie van zes bijeenkomsten over de vormgeving van Irak na Saddams val, waarvoor het State Department begin deze zomer het initiatief heeft genomen. Het resultaat van de vorige bijeenkomsten (de laatste was op 3 en 4 september in Londen) is niet bekendgemaakt.
Over de gedoodverfde leider van de coalitie, de zakenman Ahmed Chalabi, is ook al weinig met zekerheid te zeggen. Wie zich, zoals hij, eenmaal in de schemerwereld van inlichtingendiensten en geheime operaties heeft begeven, raakt erdoor besmet en wordt levenslang achtervolgd door wantrouwen en de verdenking van dubbelspel. Maar het staat wel vast dat de eigenzinnige, welbespraakte Chalabi niet zomaar een zetbaas van de Verenigde Staten is. Volgens de Amerikaanse onderzoeksjournalist Seymour Hersh, die claimt inzage te hebben gehad in Chalabi’s éigen plan om Saddam te verdrijven, laat hij zich beslist niet door Washington inpakken. Hij is bovendien de favoriet van arabisten als Fouad Ajami en Bernard Lewis die ook al niet overlopen van bewondering voor het Amerikaanse Midden-Oostenbeleid. Het zou weleens de voornaamste reden kunnen zijn waarom de Amerikanen maar niet tot een bevredigend vergelijk met de coalitie kunnen komen.

Ahmed Chalabi (Bagdad, 1943) werd geboren in een vooraanstaande, welvarende familie die al meer dan honderd jaar deel uitmaakt van de hoofdstedelijke elite van Irak. De familie behoort tot de sjiïtische tak van de islam, maar de familiestamboom bevat weinig geestelijken en des te meer succesvolle zakenlieden. De Chalabi’s zijn niet alleen zeer gezien in de Arabische zakenwereld, ze kennen ook de verschillende provincies van Irak van oudsher als hun broekzak. Ze zijn vertrouwd met de plaatselijke gewoonten en onderhouden relaties met andere clans, machtige zakenlieden, Koerdische en soennitische sjeiks en sjiïtische geestelijken. Ze hebben, kortom, een bijzondere «informatiepositie» waarvan Chalabi heeft geprofiteerd toen hij in de jaren negentig in Irak ondergronds actief was voor de CIA.
Als sjiïet heeft hij echter ook een bijzondere band met Iran, waardoor hij vastbesloten is met dat land samen te werken, zowel in de strijd tegen Saddam als in het tijdperk daarna. Wat het helemaal moeilijk maakt vat op hem te krijgen, is dat hij tegelijkertijd in zoveel opzichten een typische westerling is.
Na de val van koning Faisal vluchtten de Chalabi’s naar Londen, waar de toen vijftienjarige Ahmed naar een public school werd gestuurd. Niettemin is zijn Engels nog steeds gebrekkig, maar dat tekort maakt hij ruimschoots goed met zijn charme en intelligentie. Chalabi blonk uit in de exacte vakken, studeerde wiskunde aan het Massachusetts Institute of Technology en behaalde zijn doctorsgraad aan de universiteit van Chicago.
Of zijn verblijf in het westen van hem een «democraat in hart en nieren» heeft gemaakt zoals bevriende senatoren en zijn aanhangers in de academische wereld claimen, moet de toekomst uitwijzen. Hij weet in elk geval uit ervaring wat democratie ís en dat is vergeleken bij Saddam een hele vooruitgang. Chalabi koos niet voor een functie aan een westerse universiteit, maar ging werken op de Amerikaanse universiteit in Beiroet waar hij zijn vrouw leerde kennen. Hij maakte van zijn politieke standpunten nooit een geheim en tijdens de Iraaks-Iraanse oorlog (1980-1988) had hij zelfs het lef het tegen de Amerikaanse diplomatie op te nemen.
Als directeur van de Petra Bank, die hij in 1979 in de Jordaanse hoofdstad Amman had opgericht, verzette hij zich tegen de geheime financiering van Saddams oorlogsmachine door de Amerikanen en Britten, die daarbij gebruikmaakten van de later sensationeel geflopte bank BCCI en andere schimmige instellingen. Saddam maakte bezwaar tegen zijn obstructie en dwong de Jordaanse koning Hoessein de Petra Bank te laten sluiten. De koning deed dat met tegenzin, getuige het feit dat Chalabi door kroonprins Hassan persoonlijk in de auto naar de grens werd gebracht en uitgewuifd. Enkele jaren later werd hij alweer met groot vertoon op het paleis in Amman ontvangen.
Chalabi is inmiddels ook juridisch gerehabiliteerd, maar toch wordt de episode telkens weer opgerakeld door Amerikaanse politici en woordvoerders van inlichtingendiensten die hem liever kwijt dan rijk zijn. Het imago van onbetrouwbare zakenman drukt des te zwaarder op Chalabi vanwege zijn Arabische komaf, die in bepaalde Amerikaanse kringen op zichzelf al geen aanbeveling is. Het grote probleem van de VS is echter dat ze niet om hem heen kunnen vanwege zijn contacten, zijn reputatie onder Irakese ballingen en in het land zelf. Toen de CIA na de Golfoorlog een oppositiebeweging in en buiten Irak wilde opzetten, richtte zij zich onvermijdelijk tot Chalabi. Met hun geld stichtte hij in 1992 het Iraaks Nationaal Congres dat al gauw uitgroeide tot een zelfstandige organisatie die de VS het vuur aan de schenen legde.
Chalabi verbleef van 1993 tot 1996 meestentijds in «bevrijd» Noord-Irak waar het INC openlijk actief was. De organisatie hield politieke bijeenkomsten, dreef eigen kranten en een radiozender en bracht zelfs een klein eigen legertje op de been dat samen met Koerdische troepen enige malen successen behaalde tegen Saddams divisies. Chalabi moest herhaaldelijk onderduiken, wat hem gezien zijn vele connecties niet moeilijk viel. Dankzij diezelfde connecties was hij beter op de hoogte dan de CIA en MI6, die eveneens zeer actief waren in het gebied. Voor velen binnen de CIA is hij een pain in the ass sinds 1994, toen hij ontdekte dat een complot van die dienst tegen Saddam was uitgelekt.
Chalabi reisde onmiddellijk af naar Washington om het hoofdkwartier te waarschuwen, maar zijn informatie werd niet serieus genomen. Korte tijd later werden de samenzweerders door Saddams veiligheidsdiensten opgepakt en geëxecuteerd.
Daarentegen is Chalabi zelf meermalen aan aanslagen van Saddams agenten ontsnapt, hetgeen hem onder Koerdische en sjiïtische leiders een uitstekende reputatie heeft opgeleverd. Wat helemaal in zijn voordeel spreekt, is dat hij pleit voor een regionale oplossing van het «probleem Saddam» met hulp van Iran, Jordanië en andere buurlanden, liever dan de unieke steun van de Verenigde Staten. Het zelfbedachte invasieplan dat hij onlangs bij de CIA heeft ingediend, gaat uit van een inval vanuit Iran. Volgens Chalabi heeft Teheran reeds toestemming gegeven om het invasieleger op Iraans grondgebied te formeren. In dit plan zouden de Verenigde Staten hooguit een facilitaire rol spelen voor het Irakese verzet in plaats van andersom zoals de Amerikanen in gedachten hebben.
Een ander meningsverschil (Chalabi spreekt liever van «creatieve spanning») tussen hem en Washington is dat de Verenigde Staten graag een sterke, eenhoofdige leiding in Bagdad zien, terwijl volgens Chalabi de Irakezen zelf geen behoefte hebben aan een zoveelste sterke man: «In zijn tachtigjarig bestaan heeft Irak zich nooit eendrachtig achter een leider geschaard, het is altijd verdeeld geweest en zal dat blijven.»
Het zou niet voor het eerst zijn dat de Amerikanen met al hun covert funds een kat in de zak kopen.
Een gedenkwaardig precedent was de Somalische krijgsheer Aidid, op wie de Amerikanen bij het begin van operatie Restore Hope in 1993 hun hoop vestigden omdat veel van zijn familieleden in de Verenigde Staten woonden (één van hen was zelfs marinier). Hij ontpopte zich als hun felste en effectiefste tegenstander. Chalabi is daar veel te verstandig voor en dat maakt een eventuele verbintenis met hem in Amerikaanse ogen nog riskanter.