Remy Jungerman en Iris Kensmil, The Measurement of Presence, Nederlands paviljoen op de Biënnale van Venetië, 2019 © Gerrit Schreurs

Het Rietveldpaviljoen in Venetië is onze nationale huiskamer, een modernistische ruimte in de tuinen van de stad waar de Nederlandse kunstwereld om het jaar internationale gasten ontvangt. Het heeft een vierkante plattegrond en een entree van glas, de naam ‘Olanda’ in grijze letters aan de voorkant, schaduwen werpend op de witte buitenmuur. Het geldt als lastige tentoonstellingsruimte, maar daar blijkt dit jaar niets van.

Wie het paviljoen bezoekt, ingericht door Benno Tempel als onderdeel van de 58ste editie van de Biënnale van Venetië, betreedt een wereld van rechte lijnen. Verticale lijnen, in de installatie van Remy Jungerman, meteen rechts, waar uit een kubus bestaande uit vele kleine kubussen een vijftiental rechte stokken van ongelijke hoogte steekt, als een kluit riet. Ze zijn beschilderd, omwikkeld met textiel en dragen spijkers in het hout.

Dan is er een dwingende horizontale lijn. Achter in de ruimte staat een lange tafel, ook van Jungerman, op de plek waar eerder eens de lange tafel van Mark Manders stond. Met dat verschil dat zijn tafel geen poten had en de tafel van Jungerman juist heel veel, meer dan nodig voor het meubel. De gladde houten poten staan op een bedje van opgedroogde rivierklei, in de scheuren van het gebarsten zand, als de wortels van een mangrovebos.

Voor het werk van de tweede kunstenaar in het paviljoen, Iris Kensmil, moet je de hoeken omslaan. Daar gaan de lijnen vloeien, links in een reeks van zeven geschilderde portretten van zwarte vrouwen, van wie de Afro-Amerikaanse feministe bell hooks en de Jamaicaanse dj en zangeres Sister Nancy nog in leven zijn. Op de wanden in deze hoek bracht Kensmil motieven uit het werk van Mondriaan en Malevitsj aan, een historische achtergrond voor de vrouwen die ‘een andere visie van utopisme’ voorstaan. De donkere vlakken contrasteren sterk met de ietwat fletse schilderijen, resultaat van een techniek.

En rechts vloeien ze in een monumentale muurtekening, een krachtig portret van schrijver Audre Lorde, dat onmiddellijk doet denken aan de foto’s van Zanele Muholi in de hoofdtentoonstelling van deze biënnale: uitvergrote gezichten als poortwachters van de kunst. Alleen dwarrelen de moderne motieven die Kensmil ook hier aanbracht dwars door Lorde’s gezicht, als hinderlijke pollen.

De verwevenheid die beide kunstenaars voorstaan, beiden met een achtergrond in Suriname, tussen motieven uit het westerse modernisme en die uit andere tradities en tijden, is kraakhelder. Een wijdverbreid verleden als voedsel voor een gedeeld heden. De overkoepelende titel van het paviljoen, The Measurement of Presence, past. Boven de tafel van Jungerman zweven drie intrigerende langwerpige constructies met op een daarvan een rij potten gevuld met rivierwater, als gewichten op een ouderwetse weegschaal. Meten is weten, wegen is weten.

Het is jammer dat de namen van de geportretteerde vrouwen in de introducerende muurtekst niet bij naam genoemd worden, maar wel Mondriaan en Stanley Brouwn: Jungermans en Kensmils inspiratoren. The Measurement of Presence is een afgewogen geheel dat voor een groot deel opereert op bekend terrein, binnen de lijnen van het modernisme zoals het paviljoen die dicteert. De modder wil er niet echt stromen, stilgevallen in een strakke rechthoek op de grond.

The Measurement of Presence in het Nederlandse paviljoen, t/m 24 november op de Biënnale van Venetië, venicebiennale.nl