
De schrijver Wright Morris (1910-1998) was ooit de meest belovende auteur van zijn land. Hij kreeg, om maar wat te noemen, in 1957 de National Book Award, die in de jaren daarvoor aan Ellison, Bellow en Faulkner was toegekend, en in de jaren daarna aan O’Hara, Cheever, Malamud en Roth – nogal een gezelschapje. Morris was daarbij ook als fotograaf veelgeprezen; in 1941 werd zijn werk al in het Museum of Modern Art in New York getoond. Toch is hij in de literatuurgeschiedenis weggezakt, en er is geen John Williams-achtige herontdekking te verwachten. Ook in de fotografie heeft hij niet de status van, bijvoorbeeld, zijn tijdgenoot Walker Evans.
Net als Evans vond Morris een interessante en intense manier om in een boek fotografie en tekst te combineren, in het bijzonder in reisboeken, die documentaire fotografie koppelden aan korte modernige fragmenten in tekst. Foam toont daar een keuze uit; de boeken The Inhabitants (1946), The Home Place (1948) en God’s Country and My People (1968) vormen de kern van de tentoonstelling. Voor dat eerste boek maakte Morris een roadtrip van dertienduizend kilometer in twee jaar door de hele VS, net als Evans en James Agee, die in 1941 het wereldberoemde Let Us Now Praise Famous Men uitbrachten. Morris’ boek kwam pas een paar jaar later en bereikte een veel kleiner publiek. Wie de foto’s nu ziet kan zich daar iets bij voorstellen. Anders dan Evans ging Morris niet op pad om het leed te registreren van de straatarme sharecroppers in de Dust Bowl van Midden-Amerika. Zijn foto’s zijn statisch, verstild, zonder emotie of drama; hij toont geen mensen maar de lege huizen, schuren, kamers, kerken en keukens die door hun bewoners verlaten zijn. Ze zijn documentair, zeker, maar daar lijkt het hem niet om te gaan, evenmin als om de esthetische werking, al zijn ze zeker fraai gekadreerd, en fraai gestileerd, zij het altijd op bescheiden formaat.
Morris kwam uit Nebraska. Hij had een wat moeilijke jeugd en kreeg in later jaren een obsessief verlangen iets van die jeugd terug te vinden. Aanvankelijk schreef hij erover ‘met de eigenschappen van fotografie – het oog voor detail, en de aura van onthechting’ en ging vervolgens pas met de camera op pad: ‘Ik zag het Amerikaanse landschap bezaaid met ruïnes (…). Ik zocht sporen van de mens in de voorwerpen die zijn sterfelijkheid verraadden.’ Dat laatste idee ontleende Morris aan Thoreau, die ook al eens opschreef dat een gebouw alleen bestaat bij de gratie van het feit dat iemand erin geleefd heeft, de ‘inhabitant’: ‘An Inhabitant is what you can’t take away from a house.’
Wat Morris in het verarmde Amerika fotografeerde was wat Peter Orner in The New York Times ‘the populated emptiness of abandoned spaces’ noemde. Ik dacht aan Larkins ‘Home is so sad’, over een vergelijkbaar soort leegte, een verlaten kamer: ‘It stays as it was left,/ Shaped to the comfort of the last to go/ As if to win them back.’ Zo kun je Morris’ foto’s zien: alsof er ooit nog iemand zal terugkeren, om de roestige tractor weer te starten en de oude boerderij weer tot leven te brengen. Wat niet zal gebeuren.
Wright Morris – The Home Place. Foam, Amsterdam, t/m 5 april, foam.org