Erik Vlaminck, Suikerspin (Wereldbibliotheek): Nadat in de twintigste eeuw de kopploeg van de Nederlandstalige literatuur werd aangevoerd door Elsschot, Boon en Claus, rijdt nu Erik Vlaminck in de gele trui. Na de weergaloze, zesdelige en titelloze roman fleuve over zijn familie (die begon met Quatertemperdagen), is er nu een even beklemmende als geestige als ontroerende roman over drie generaties kermisgasten.
Jonathan Littell, De Welwillenden, vertaald door Jeanne Holierhoek en Janneke van der Meulen (Arbeiderspers): Er zijn van die boeken waar je niet omheen kunt, die zich met zoveel geweld opdringen dat je er niet aan ontkomt zelf een oordeel te vellen. De afgelopen jaren heb ik nogal wat biografieën gelezen van lieden die een werkzaam aandeel in de shoah hebben gehad, types die vrijwel allemaal voorkomen in dit overrompelende debuut van Littell. Hoewel De Welwillenden het wetenschappelijk onderzoek naar de daders niet overbodig maakt, is dit een boek waarvoor historici een diepe buiging moeten maken. Een aangrijpender, weerzinwekkender, hallucinerender en verontrustender boek heb ik over dit onderwerp nog niet gelezen. Hier komt de geschiedenis niet ‘tot leven’, hier zaait ze dood en verderf.
Francesco Petrarca, Het Liedboek(Canzoniere), vertaald door Peter Verstegen (Athenaeum-Polak & Van Gennep): 650 jaar oud, maar in de vertaling van Peter Verstegen heel wat frisser dan veel hedendaagse poëzie. 366 sonnetten, canzonen, madrigalen, balladen en sestinen die vrijwel allemaal over één, uiteraard onbereikbare, vrouw gaan. Desondanks een buitengewoon afwisselend boek, waarin Petrarca alle krochten van zijn ziel en alle rimpelingen van zijn gemoed onderzoekt. Een monument dat nog eeuwen mee kan.