
Het is 1965 en The Lower Third, een van de ontelbare jongensbandjes destijds, mag auditie doen voor bbc’s radioprogramma Pick of the Pops. We zien een flits van een redactievergadering na afloop – de heren in donker pak, soms met vest, deftig sprekend. Hun notulen worden in het nu voorgelezen door Phil Lancaster, toenmalig drummer. Samenvatting van de stemverklaringen: ‘Tandeloos ensemble dat een zanger zonder karakter begeleidt; een amateuristisch klinkende zanger die verkeerde noten én vals zingt’. Die zanger was Davie Jones en de unanieme uitslag: ‘Afgewezen.’ Ze hadden drie nummers gespeeld waarvan de uitvoering van Chim Chim Cheree uit Mary Poppins tot ‘verkrachting’ werd bestempeld.
Jones was zich net daarvoor David Bowie gaan noemen en zou pas veel later doorbreken. De lange bbc-documentaire Finding Fame over Bowie’s jonge jaren moet fascinerend zijn voor fans vanwege de vele getuigenissen van de meester zelf en van familie, vrienden, collega’s, die inzicht geven in een moeizame jeugd en een dito begonnen carrière; en over de invloed die afkomst en persoonlijke geschiedenis hadden op zijn oeuvre dat de cultuurgeschiedenis zo sterk beïnvloedde. Maar hij is het juist ook voor buitenstaanders als ik, leken in pop – door zeldzaam archiefmateriaal, door evocatie van een op afstand meebeleefde epoque, door inzage in een ons te onbekend maar zo belangrijk deel van de cultuur; en door het portret van een wel heel ‘bijzonder kind’ en jonge man, die nederlaag op nederlaag incasseerde maar met ijzeren geloof in eigen kunnen, of beter, in zichzelf als persoonlijkheid, bleef doorgaan, zich steeds veranderend en vernieuwend en mede daardoor vaak ongrijpbaar. Als kind al intrigerend door opvallend uiterlijk, belangstelling en gedrag.
In De Groene-rubriek ‘Het einde’ van 12 januari 2016 vraagt Leon Verdonschot zich af wat Bowie’s állergrootste verdienste zal blijken: ‘Die van prominente voorloper in seksuele ambiguïteit? Die van het schoolvoorbeeld van de eclecticus, voor wie alle kunstvormen per definitie communicerende vaten zijn? Die van de muzikant die mode en pop samenbracht? Al dit, en meer?’ Het laatste lijkt mij, en het bijzondere is dat de aanzet voor al die mogelijkheden al zo sterk aanwezig was in de hier behandelde periode. Aanzet, want het niveau was soms nog bedroevend. Als hij met zijn groepje Feather, waarin eerste grote liefde, Hermione Farthingale danste, zelf pantomime doet, is dat volgens mimespeler Lindsay Kemp, met wie Bowie ook een relatie had gehad, ‘tenenkrommend’: hij waande zich Marcel Marceau. Zijn inspiratiebronnen, muzikaal en in performance, zijn vaak wel erg opvallend zichtbaar geweest en niet goed genoeg eigen gemaakt. Maar flop na flop konden hem niet weerhouden van een gestage klimtocht naar roem – roem die lang zijn voornaamste motivatie was. Een weg waarop hij trouwens professionele metgezellen genadeloos liet vallen. Dana Gillespie, vroege minnares, zegt dat er gelukkig geen sprake was van liefde: ‘Hij hield namelijk ontzettend veel van zichzelf.’ Zijn redding, want vergeefs had hij, tot haar dood, de liefde van zijn kille moeder gezocht.
Francis Whately, David Bowie: Finding Fame, NTR Het uur van de wolf, donderdag 14 maart, NPO 2, 23.05 uur