«Een roeping», noemde Dennis Potter zijn schrijverschap in het laatste interview voor zijn dood. Afgelopen zondag liet zomergast Helga Ruebsamen er een fragment van zien. Het is een ouderwets woord. Het hoort bij een geloof in het hogere, in een god of een muze die spreekt en beveelt. De arme sterveling of de geïnspireerde kunstenaar rest vervolgens niets anders dan de deugd van de overgave. «Niet mijn, maar uw wil geschiede.» De geroepene bepaalt niet zijn eigen leven, maar is er hooguit drager van. Toch schaamde Potter zich er niet voor om het ouderwetse woord te gebruiken. Zeggen dat hij altijd wist dat hij schrijver wilde worden, was hem niet krachtig genoeg. Hij wilde tot uitdrukking brengen dat hij moest schrijven. Ik hoorde hem aan met een lichte jaloezie. Wat moet het toch heerlijk zijn om altijd te weten wat je wilt. Of beter om in staat te zijn om het willen buiten de orde te verklaren. Want dat is wat hij zegt. Zijn schrijverschap was geen kwestie van kiezen. Het volgde slechts een innerlijke noodzaak.
Potters roeping toont de eenzijdigheid van de hedendaagse verheerlijking van vrijheid. Die is vooral gericht op de bevrijding van knellende bindingen en alledaagse beslommeringen. Niets is erger dan dingen moeten doen. Het huishouden besteden we daarom uit, werk delen we zo flexibel mogelijk in en langlopende emotionele verplichtingen durven we alleen aan te gaan als er ontsnappingsclausules zijn. Daarom verlangen we ook en masse naar vakantie. Heerlijk even geen verplichtingen. Niks hoeven als hoogstbereikbare ideaal. Of beter. Het ideaal is niet zozeer niets hoeven, als wel in principe alles kunnen. Niets ligt vast. Nu kunnen we doen wat we willen. De Amerikaanse socioloog Richard Sennett spreekt van het ontstaan van een nieuw mensbeeld. Het gaat daarbij niet meer om wat je doet, maar om wat je zou kunnen doen. Het openhouden van uiteenlopende opties wordt een doel op zich. Daarom wordt jong zijn ook zo geïdealiseerd. Dan kun je alles nog worden. Het vreemde is alleen dat als we deze staat van vrijheid eenmaal hebben bereikt, de alternatieven beangstigend inwisselbaar dreigen te worden.
Juist de afwezigheid van dwang en plicht schept zo ruimte voor de romantiek van de roeping. We willen vrij zijn, oneindige mogelijkheden hebben, en tegelijkertijd dromen we ervan overrompeld te worden door een macht die groter is dan wijzelf. Bij de belangrijkste beslissingen in ons leven laten we ons niet leiden door de logica van de weloverwogen keuze. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen dat hij ervoor gekozen had om homoseksueel te worden. Het verstandshuwelijk is niet voor niets in ongenade gevallen. We willen door liefde overmand worden. En ook in de hunker naar de roes van alcohol en drugs schuilt een intens verlangen naar een bevrijding van het regime van de wil. We willen helemaal geen meester zijn over ons eigen lot. We willen gedreven door het leven gaan. We willen «geroepen» of «overmeesterd» worden. De ellende begint pas als we weer bij zinnen zijn. Dan staan we voor de keus wel of niet de consequenties te accepteren van de in verstandsverbijstering genomen besluiten. Maar ook dan klinkt Potters roeping verleidelijk. Domweg te kunnen zeggen: hier sta ik, en ik kan niet anders. Toch blijft het ook een beetje armoedig. De dwangneurose als hoogste graad van vrijheid.