De Italiaanse president Carlo Azeglio Ciampi heeft de afgelopen weken premier Silvio Berlusconi tot tweemaal toe op het hart gebonden toch vooral geen wilde dingen te doen inzake de Irak-crisis. Hij zegt het wat diplomatieker en hanteerbaar der, maar de boodschap is ondubbelzinnig: wilt u erom denken alleen te handelen in overeenstemming met het beleid van de Verenigde Naties.
Het behoort tot de privileges van het Italiaanse staatshoofd zich gevraagd of ongevraagd met het regeringsbeleid te bemoeien, zij het dat die bemoeienis de status van een advies dient te hebben. Ciampi weet dat; hij is zelf tien jaar geleden nog een blauwe maandag premier geweest, zat als minister van Financiën in de regering-Prodi en is bovendien van origine een kreukvrije bankier en sindsdien een onberispelijk politicus.
Als hij de regering toespreekt, heeft dat steevast iets waardigs en iets vaderlijks. Hij deed het verleden najaar, toen er bij een aardbeving in de Abruzzen een bouwvallige school instortte en daardoor 26 kinderen de dood vonden. Dat gaat toch niet, zei de president toen, dat kinderen op school niet veilig zijn. Of toen de Lega Nord, de partij die bovenal de belangen van Noord-Italië wil behartigen, van het onderwijs een regionale aangelegenheid wilde maken, opdat iedere regio zijn eigen geschiedenis kon gaan doceren. Pas toch op dat de nationale eenheid niet verbrokkelt, meldde Ciampi de regering toen.
Hij is, kortom, iemand met wie je het, zelfs als je dat graag wilt, moeilijk oneens kunt zijn.
Maar in de kwestie Irak ligt het anders. Daar heeft Ciampis boodschap ineens een levend politiek gewicht, want Berlusconi heeft van begin af aan duidelijk laten weten aan de Amerikaanse kant te staan. Hij behoorde tot de opstellers en dus ook tot de eerste ondertekenaars van de brief die een reeks Europese regeringsleiders twee maanden terug aan George W. Bush stuurden om te vertellen dat zij er heel anders over dachten dan hun collegas te Parijs en Berlijn en even later ook te Brussel. Nog in januari vloog hij naar Washington om Bush persoonlijk van zijn besluitvaardigheid op de hoogte te stellen.
Dat kwam hem, na terugkeer, op bittere debatten in het Italiaanse parlement te staan. De oppositie van links en centrum-links wilde wel eens weten wat die loyaliteitsverklaringen allemaal te betekenen hadden: gingen we hier ook oorlog voeren? Zelfs de voorzichtigste toezeggingen, namelijk het openstellen van het Italiaanse luchtruim en het beschikbaar stellen van Italiaanse marine havens en luchtmachtbases, werden haar al te gortig. De transporten over land die sedertdien hebben plaatsgevonden, zijn heftig bekritiseerd en er zijn zelfs pogingen gedaan ze te saboteren.
Maar Berlusconis regering heeft een comfortabele meerderheid in het parlement en de centrum-linkse oppositie kan roepen wat ze wil. De minister-president heeft tot op grote hoogte zijn handen vrij en de oppositie draagt geen verantwoordelijkheid. In zekere zin kunnen ze allebei onafhankelijk van elkaar gelukkig worden.
Berlusconi heeft sedertdien gezwegen. Zijn loyaliteit is duidelijk, zijn verplichtingen aan de Europese bondgenoten en de internationale rechtsregels van de Verenigde Naties zijn dat eveneens. De narigheid is alleen dat ze niet met elkaar verenigbaar zijn, die loyaliteit, de kritiek van de oppositie en het vermaan van de president.
Afgelopen weekend werd bekend dat Berlusconi en Bush elkaar, voorafgaand aan Bush topberaad met Aznar en Blair op de Azoren, hadden gebeld. Het Witte Huis gaf een nietszeggende verklaring uit over dat telefoongesprek, Berlusconi zweeg erover. De oppositie werd meteen weer nijdig en eiste een keuze tussen vlees of vis. «Berlusconi probeert zijn voeten in twee stijgbeugels te houden», zei Massimo DAlema van Democratisch Links wat overigens vanuit hippisch oogpunt niet onverstandig is.
Ondertussen werd het debat nog wat opgevrolijkt door Oriana Fallaci, ooit boegbeeld van progressief Italië, tegenwoordig een ongeleid langeafstandsvernietigingswapen dat vanuit New York de gevestigde orde van links in Italië op adembenemende wijze de les leest. Net na de aanslagen van 11 september 2001 publiceerde zij enkele artikelen en vervolgens een woest boekje onder de titel De woede en de haat. Verleden week schreef zij, voor op de Corriere della Sera, een razend artikel onder de kop «De woede, de haat en de twijfel». Nooit zie je in al die vredesdemonstraties spandoeken tegen Bin Laden of Saddam Hoessein, schreef ze. Ze haalde herinneringen op aan de wijze waarop Mussolini aan zijn eind is gekomen en sprak de wens uit dat het Saddam net zo mag vergaan. Ze herinnerde de Italianen aan de geallieerde begraafplaatsen, bovenal die van Amerikaanse sol daten omgekomen bij de bevrijding van Italië. «10.950 graven bij Nettuno, 5.811 vlak bij Florence, 45.806 doden aan Amerikaanse zijde binnen twee jaar.»
Dat stuk stond in de krant een dag voordat de voormalige minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, Hans van den Broek, stelde dat de formatie besprekingen tussen PvdA en CDA niet verstoord mochten worden door zoiets onbenulligs als een loyaliteitsverklaring aan Amerika. En het staatshoofd? Dat zit met rode oren in de paperassen van dr. E. de Roy van Zuydewijn te grasduinen.