De minister-president, in de tv-studio: ‘Het is treurig, maar de koek kan pas verdeeld worden als hij eerst verdiend is.’
Het Volk: ‘Wij zijn ziek en eenzaam.’
De minister-president: ‘Hartverscheurend, maar de koek kan pas verdeeld worden als hij eerst verdiend is.’
Het Volk: ‘Wij willen helpen de koek te verdienen. Maar wij hebben geen werk.’
De minister-president (geduldig): ‘Het werk moet u ook zien als een soort koek. En die kan pas verdeeld worden als hij eerst verdiend is.’
Het Volk (ongeduldig): ‘Hoe groot moet de koek zijn voordat hij verdeeld kan worden?’
De minister-president: ‘De groei van de koek moet minimaal twee procent zijn.’
Het Volk (steeds ongeduldiger): ‘Wees concreet! Hoeveel kruimels vallen ons toe?’
De minister-president: ‘Daar mag ik niet op antwoorden. Dat is vooruitlopen op de zaak.’
Het Volk (ten einde raad): ‘Jij bent toch de koekenbakker!’
De minister-president: ‘Zo wens ik verder niet met u te praten.’
Het Volk (geschrokken): ‘Wat belooft u ons dan, als we op u stemmen?’
De minister-president: ‘Dat zodra de koek verdiend is, ik erop toe zal zien dat hij eerlijk verdeeld wordt.’
Het Volk: ‘Van wie is de bakkerij eigenlijk?’
De minister-president: ‘Van het Volk natuurlijk.’
Het Volk: ‘Maar wij zijn de lul!’
De minister-president (geãrriteerd): ‘Dan hadden jullie maar aandelen moeten kopen!’
Stemmetje uit Het Volk (onder aanzwellend geroffel van koektrommel): ‘Aanvallen! Revolutie! Tijd voor billenkoek!’
De minister-president: ‘Kletskoek.’