
Voordat ik deze eerste zin begon te schrijven heb ik alle lichten aangedaan in de woonkamer en heb ik een groot glas met cognac gedilueerd met water naast mijn bed gezet. Ik heb de eerste slok gedronken uit het glas dat van mijn man was. Toen hij overleed, bijna een jaar geleden, zat ik met hem of zijn lichaam zeven dagen lang in het mortuarium. Nu, bijna een jaar later, vraag ik me af hoe dat mogelijk was, want nu heb ik een glas nodig om alleen maar te schrijven over zijn dode lichaam.
Omdat hij mijn hele wereld was en zijn dode lichaam nog steeds de hele wereld – tot de kist dicht werd gedaan. Omdat ik alleen naast zijn (dode) lichaam kalm werd. Elke dag, elk uur veranderde zijn lichaam. Ik zag elke dag hoe zijn mooie lippen dunner werden alsof ze van papier waren. Zijn mooie, volgroeide lichaam begon te ontbinden. Toen de kist gesloten werd, heb ik mezelf horen schreeuwen zoals de oude vrouwen in mijn dorp bij brand of aardbeving schreeuwden: hoog, in een register dat ik van mezelf niet kende. Maar het was brand en aardbeving tegelijk, mijn ogenschijnlijk gezonde man van 51 was in vier maanden doodgegaan.
Ik ben Roemeens, bij de dood kwam het hele dorp waar ik geboren ben, onder de Karpaten, in beweging. Vooral de vrouwen, de mannen werden eigenlijk stijver en stiller dan ze al waren. Ze lieten bij de dood van een naaste hun baard en hoofdhaar groeien, ze droegen zwarte kleren en vergaven in een seconde alle zonden van de overledene. Vrouwen werden op dat moment niet alleen mondiger, ze trokken hun haren uit hun hoofd, ze gaven hun pijn van de een aan de ander zoals je een baby van de ene moeder naar de andere overbrengt om hem te sussen. Ze haalden tradities uit hun hoofd die ze zich alleen bij de dood van iemand herinnerden en ze deden alles op de manier waarop ervaren actrices op grote podia staan: je zag dat ze precies wisten wat ze deden. En misschien het opvallendste was dat de toevallige vijandigheid of onvriendelijkheid stopte, iedereen troostte en hielp iedereen. Iedereen was er voor iedereen.
Geen geboorte verbond mijn dorp zoals de dood verbond en dat stopte niet bij het wassen van het lichaam, niet bij het waken, niet bij de begrafenis. Een gedoopte wordt na de doop of onderdompeling een van ons, in één keer, het spektakel van de dood houdt veel meer representaties in en kan pas zeven jaar later stoppen, als de botten zonder het vlees uit het graf gehaald worden. Het is wel zo dat de catharsis stopt na de eerste representaties. Vier maanden na de dood gaan de mannen zich weer scheren, verruilen ze de zwarte kleren voor lichtere kleuren en vertellen ze alleen maar mooie verhalen over de dode. Dezelfde tijd verloopt toch moeizamer voor de vrouwen: zij dragen langer zwart en de weduwe draagt minstens een jaar deuil, zwarte kleren.
Het leven van de overledene wordt gevierd en herdacht, eerst zeven dagen na de begrafenis, daarna na vier weken, na drie maanden en dan na zeven jaar. Ze eten specifieke lekkernijen en ze drinken ‘voor de ziel’ van de overledene. Iedereen morst een paar druppels jenever op de grond, samen met zijn tranen. Ze eten samen, ze huilen samen. De dode komt nog in verhalen en mooie herinneringen terug, het is alsof hij naar een ver land is gegaan, op een verre reis die hem wijzer en bijzonderder zal maken. ‘Hij wacht daar op ons’, zeiden mijn tantes en ooms, oma’s en opa’s.
Ik was zeven toen een overgrootoma overleed. Ze was al jaren totaal blind, alsof ze zich voorbereidde op de wereld van de schaduw, zoals mijn vader de dood noemde. Haar kist werd neergelegd op een kar, getrokken door het paard van de andere opa, van de kant van mijn vader. Het paard droeg aan zijn oren grote, nieuwe handdoeken, bagage voor de nieuwe wereld waarnaar de dode vrouw op weg was. Met de ogen van nu zou ik zeggen dat het een emigratie leek, een waarvan je niet meer terugkomt.
Op de begrafenis schreeuwden een paar vrouwen en trokken hun haren uit hun hoofd en degene die het meest schreeuwde was de zus van mijn oma en ik hoorde mijn vader fluisteren dat ze een glaasje te veel op had. Rituelen die de onbeantwoorde vragen over de dood milder maken. De wereld waarnaar de ziel van de overledene migreert is geen paradijs of hel, het is een nieuwe wereld waar hij moet integreren en rituelen hebben de functie om deze laatste migratie makkelijk te maken. Nadat alle rituelen vervuld werden kon de familie rusten: ze hadden alles gedaan om de ‘overstap’ naar de andere wereld makkelijk te maken.
Na de dood van mijn man kon ik ook niet zonder een paar glaasjes de dag doorkomen. Om twee uur te kunnen slapen dronk ik alcohol en slikte ik kalmeringsmiddelen. Ik kon niet in slaap vallen, als ik dat deed werd ik binnen een half uur weer wakker. Alleen in huis, alleen in een land waarvan ik de tradities bij de dood niet kende. Wat voor tradities? Na de crematie ging iedereen naar huis. Zand erover. Wat moest ik verder doen in mijn nieuwe land zonder mijn man? Een land waarin ik vrienden had, maar die bleven voorzichtig aan de telefoon en wisten niet wat ze moesten doen. Want rouwen doe je in je eentje, zeggen we in het Nederlands.
Het maakt niet uit hoe geïntegreerd je bent, er zijn momenten en situaties waarin je nog steeds de buitenlander bent. Alles wat ik de laatste zeventien jaar onderdrukt heb komt nu naar boven. Blijkbaar was ik nog steeds een Roemeense die haar wortels miste. Ik miste zeker de rituelen rond de dood. Ik zat op de bodem van de oceaan, en iedereen zat bij de oppervlakte op mij te wachten. Overdag zat ik een paar uur in huis op de bank, ’s avonds begon de paniek en ik maakte altijd buiten een paar rondjes en ik belde een of twee vrienden, altijd dezelfde. Een van hen gaf me een nummer van een organisatie waarnaar mensen mogen bellen die zich geen raad weten.
Na de crematie van mijn man ging ik met mijn dochter naar haar gehuurde kamer in de stad. De pijn van een dochter die haar vader verliest is anders dan de pijn van een vrouw wier partner dood is gegaan. Hoe help je je kind dat in de rouw is? Iedereen zijn rouw. We verzekerden elkaar dat het ging en ik belde een taxi om me naar huis te brengen. Het regende. In mijn cultuur zeggen we dat de dode niet dood wilde als het regent op de dag van zijn begrafenis. Ik wachtte in de regen bijna dertig minuten, ik stond daar, met de orchideeën die zijn kist in het mortuarium omringden op mijn schouder en ik wachtte op de taxi. Thuis hing ik de slinger orchideeën aan een Thaise ornamentale deur die ik als een vorm van een engel zag en zo begon mijn rouwperiode. Wat betekende dat?
Ik heb redelijk snel de talrijke opslagruimtes van mijn man leeg moeten maken, opgeruimd en af en toe heb ik hem tussen die vele spullen gevonden. De dozen met de babykleren van onze dochter, zo netjes opgevouwen zoals ik niet in staat ben om het te doen. De jonge vader die hij was vergezelde me in die opslagruimte, onzichtbaar voor de mensen van de kringloop die de spullen kwamen halen. Ik heb ook dingen gevonden waarvan ik niet wist en ik weet zeker dat hij ze ook was vergeten. Het lukte hem om een paar levens te leven tot zijn vroege dood.
Grote iconen en grote dozen met spullen heb ik op mijn kleine elektrische fiets vervoerd zonder me af te vragen hoe gevaarlijk dat was, vanaf de dorpen rond Den Haag tot bij mijn huis in Den Haag. Ik heb mensen gevraagd om me te helpen met het selecteren en op de dag dat ik op drie verschillende plekken moest zijn voor de vrachtwagens die alles meenamen heb ik gehuild en in paniek een vriendin gebeld die een andere vriendin belde die het vadercentrum Adam in Den Haag belde en binnen dertig minuten kwamen er drie onbekende mannen die twee zeecontainers in no time opruimden en de grote radiobuizen die mijn man verzamelde naar de stortplaats brachten. Ik heb elke opruimdag geschreeuwd op mijn fiets terug naar mijn appartement, gehuild en het leven gesmeekt om me kracht te geven om door te gaan.
’s Nachts droomde ik over stijve dode lichamen die tot leven kwamen en alles voelde vorige zomer koud, zoals een lichaam in rigor mortis voelt. Ik durfde de koelkast twee weken lang niet aan te raken. Sindsdien heb ik wat men geurhallucinaties noemt, ik ruik de geur van zijn kist, altijd en overal.
Ik vertrok naar Boekarest, waar we nog een opslagruimte hadden. De laatste. Waarin ons leven van voor ons vertrek naar Nederland zat. Intact. Achter het huis waar onze dochter geboren was voelde ik dat ik krankzinnig aan het worden was en dat ik de vriendin die me hielp snel moest terugvinden, want ik kon mijn gedachten niet in mijn hoofd houden en ik schreeuwde uit wanhoop en paniek. De straten waren heet, de lucht was droog en heet en ik had een eczeem dat puisten maakte over mijn hele lichaam. Stress, zei mijn vriendin. ’s Nachts in de hotelkamer wikkelde ik mijn benen vol wonden in koude handdoeken. Ik moest snel weg uit Boekarest.
Boekarest was niet meer de hoofdstad van mijn geboorteland, de stad waar ik letteren studeerde en bij de radio werkte, het werd, door zijn dood, de stad waar ik mijn dode man had leren kennen, met wie ik een leven had opgebouwd dat er niet meer was. Hij niet, het leven niet. Met een Roemeense cameraman hebben we gebroken stukken van ons leven in Boekarest gefilmd, voor een documentaire over de Nederlander die perfect Roemeens sprak die mijn man was. Als ik iemand vind die me gaat begeleiden zal ik de documentaire afmaken.

In de herfst sprak ik af met mijn psycholoog om onze sessies online te doen. Ik had de kracht niet om tot zijn huis te fietsen. Hij kent me al lang en volgens hem zal ik het redden. Ik moest alleen wat rustiger aan doen. Hoe kun je dat doen? Het leven was niet meer. Als je partner doodgaat, verandert je hele leven. De manier waarop je eet, je gezinsleven, de financiën, je vertrouwen in jezelf, in het leven. Hoe je hersenen werken verandert. Hoe je naar jezelf kijkt. Ik wist dat ik nooit meer tegen mezelf zou zeggen, zoals het gedicht van Robert Louis Stevenson zegt: ‘This was the world and I was king/For me the bees came by to sing’. The world veranderde voor mijn ogen, vanaf het moment dat we de diagnose van de ziekte hoorden.
Ik was zeer onrustig, want mijn brein kon de afwezigheid van het lichaam van mijn man niet verwerken. Ik nam soms de urn met de rest van de as met me in bed, maar ik legde hem weer terug. Mijn brein kon dat niet verwerken, de weg vanuit het lichaam naar as. Ik wilde zijn verdwenen lichaam oproepen en soms lukte dat voor een seconde, voordat ik wakker werd, of in een droom of gewoon als ik op de fiets zat en met hem in mijn hoofd praatte. Mijn obsessie met het lichaam leek iedereen een beetje overdreven, hoe gek kon je zijn op zijn lichaam?
Op foto’s zocht ik naar zijn vingers en naar een litteken op zijn kin. Er waren ook twee mannen: de grote, zelfstandige, ‘gezonde’ man van voor de diagnose en de andere, de zieke man, die in vier maanden veranderde in iemand anders. Van allebei heb ik gehouden. Voor allebei heb ik gezorgd en dat geeft me soms rust. De gezonde was mijn man, de zieke was mijn man en mijn kind. Ik draag hem nog met me mee. Ik heb het gevoel, als ik in de trein zit, dat hij meegaat, onzichtbaar voor anderen, zichtbaar voor mij. Maandenlang droomde ik ’s nachts over de gezonde man en dacht ik overdag constant aan de zieke man.
‘Waar ben je, André?’ is de vraag van de afgelopen herfst. Ik heb hem op elk uur van de dag en de nacht gesteld. Waar ben je? Hoe kan een lichaam dat er was niet meer zijn? Ik zei soms tegen mezelf de woorden van Augustinus: ‘De doden zijn onzichtbaar, niet afwezig.’ Maar ik weet zeker dat ze geen antwoord geven als je ze roept. Wat moest ik met mijn eigen lichaam doen, dat zich verlaten en verloren voelde? Met Oud en Nieuw zat ik op de bank met zijn urn naast me. Ik kon toen bijna twee weken niet uit bed komen.
Ik ben bij een rouwtherapeut met perfecte manicure geweest die me verzekerde dat ze niet zo duur was als ik dacht en na een betaling merkte ik dat alleen ik praatte. Dat kon ik ook in een recorder, zonder dat ik zeventig euro, dat twee keer afgeschreven werd, moest betalen. En ik ging niet meer. Ik ging naar de kapper. Het voelde goed als de meiden daar mijn hoofd masseerden. Ik mocht ook huilen tijden het wegspoelen van de verf. Ik ging naar massages en de masseuse raakte mijn onaangeraakte, verloren lichaam aan en liet me een uur huilen op het bed en daarna masseerde ze me weer. Daar heb ik voor het eerst gehoord over binaural beats, een auditieve illusie die wordt waargenomen wanneer twee iets verschillende geluidsfrequenties tegelijkertijd worden afgespeeld in elk oor. Ik zei tegen de masseuse dat zoiets niets voor mij is, dat mijn brein te verward is.
Maar bij de volgende massages zeiden ze weer dat ik dat zou moeten proberen. Een vriendin gaf me een bon voor nog een massage. Na de massage ging ik 25 minuten de binaural beats proberen, met de koptelefoon op een comfortabel bed. Iemand van de meiden bleef bij me, want ik wist niet wat ik moest verwachten. Ik had een mens nodig die mijn pijn kon begrijpen, geen machine. Maar bij geen mens kon ik rust vinden. Mijn paniek was de straathond die je geen seconde verlaat in een stad die je niet kent. De stad van de rouw.
En toen, op het bed in de luxe kelder van een wellnesscentrum, duwde het geluid me terug naar mijn dorp, in een seconde. Ik zag mezelf op het maisveld achter het huis van oma, toen mijn moeder me stuurde om maiskolven te stelen en de wind maakte een enorm geluid waardoor ik angstiger en angstiger werd en toen wilde ik de koptelefoon aftrekken en wegrennen, maar de wind werd zachter en mijn angst verminderde ook. Ik zag mezelf vertrekken uit mijn dorp, wetend dat het voor altijd zou zijn, ik zag de vrouwen uit mijn dorp de kar die gebruikt werd bij begrafenissen volgen tot de begraafplaats. Ik voelde dat ik meer dan de rouw aan het verwerken was. Zonder het te herleven zag ik mijn leven voor mijn gesloten ogen.
Door het slaapmasker voelde ik niet dat ik huilde. Mijn ademhaling werd regelmatiger. Twintig minuten later, toen ik het masker afdeed, was het kletsnat en het meisje dat over me waakte omhelsde me huilend. Het was heftig, maar ik voelde tijdens deze vreemde muziek, in het donker, wat ik bij geen psycholoog voelde. Ik had mezelf voor even teruggevonden en de paniek zakte. Ik voelde me lichter en ik boekte nog een sessie. Drie in totaal, om een muziek te horen die gebruikt wordt bij soldaten met ptss. Bij de tweede sessie sprong ik niet meer in mijn kindertijd, maar ik kon het lichaam van mijn man in mijn armen houden. In het donker, huilend in dat zachte slaapmasker. Een totaal onverwachte ervaring. Alsof de vreemde muziek me in de tijd begeleidde.
Wat ik bij geen mens vond, vond ik bij een machine. En ik bedacht dat de machine mijn brein kent. Ik was op geen enkele manier uniek, ik was een van de door pijn mishandelde breinen. Ik begon boeken over het brein te lezen en naar podcasts te luisteren om te ontdekken wat ik kon doen om de pijn te controleren. Ik kan hem niet totaal controleren, maar uit dezelfde boeken en podcasts heb ik geleerd om nieuwe gewoontes aan te leren, om mijn brein te helpen. Ik heb boeken over meditatie en beter ademen gelezen, tot de helft. Ik liep van mijn appartement tot de boekhandel in het centrum, bijna een uur lopen in de storm, om Je weg in de wereld van Julia Cameron te kopen, want ik kon niet wachten tot de volgende dag, ik had op dat moment hulp nodig. Ik ben nog niet op de helft, ik zal er nooit zijn.
Maar Dood van Elisabeth Kübler-Ross heb ik twee keer gelezen. Een keer voor de dood van mijn man, een keer erna. De eerste lectuur was uit wanhoop om iets van de dood te snappen en met mijn man daarover te kunnen praten, de tweede was uit wanhoop dat hij nergens meer was en ik minder dan daarvoor iets van de dood snapte.
Ik ben lid geworden van twee rouwgroepen op sociale media, waarin ik me verbaasde over de gelijkenis tussen de verhalen. De dood, de grote gelijkmaker. Hartinfarct en kanker, de twee topics. Soms ruzie met de schoonfamilie, een ander topic. Na een paar maanden heb ik me uitgeschreven. Ik heb dagenlang online naar organisaties gezocht die iets voor wanhopige eenzame mensen kunnen doen, maar ik heb me nooit aangesloten bij zo’n groep die een keer per twee maanden wandelt of samen luncht. Wat had ik kunnen doen tussen die weduwen van in de zeventig? Hadden ze me eerst niet gevraagd waar ik vandaan kwam en of ik terug naar Roemenië wilde, zoals iedereen? En ik ging terug naar boeken. The Power of Habit: Why We Do What We Do in Life and Business van Charles Duhigg.
Dromen van Jung, want ik wilde begrijpen of mijn man in mijn dromen een hersenschim was of dat het misschien mijn dode man was die contact met mij opnam. Waarom gingen de dromen alleen over onze eerste jaren samen, toen onze dochter een baby was? Retorische vragen, natuurlijk. Nachtenlang heb ik podcasts over traumaheling van Gabor Maté beluisterd. En voor het eerst in vele jaren podcasts over het brein in mijn moedertaal. Ik begreep dat ons brein een jungle is waarin de ruiter (de ratio) een olifant wil berijden. En dat de olifant het emotionele deel van ons brein is. Bij mij zat de olifant gewoon in de woonkamer en de ruiter kwam niet opdagen.
Ik ging in die tijd drie keer naar Spanje, op een plek waar ik met mijn man niet geweest was, om nieuwe herinneringen te maken. In mijn eentje. Zoals koningin Sissi ook op reis ging na de dood van haar zoon Rudolf. Maar ik zat een dag lang op het vliegveld om de boeken over rouw en transformatie te lezen die ik van een vriendin uit Spanje gekregen had. Mary Roach, Stiff: The Curious Lives of Human Cadavers durfde ik niet te bestellen.
Nu, bijna een jaar later, lees ik Weduwen van Mineke Schipper. Het motto van het eerste hoofdstuk is een Russisch schietgebedje en klinkt als volgt: ‘Alstublieft, God, laat me geen treurende weduwe blijven’. Ik lees verder bijna niets meer over rouwen, ademen, mediteren. Ik lees weer mijn geliefde klassiekers en probeer weer te werken. Als ik een zin over de brede dijen van de aarde uit Homerus lees voel ik voor een seconde dat ik ooit weer gelukkig zou kunnen zijn. Ik probeer ook te schrijven. Weer kracht te vinden. Het lukt even en ik val weer.
Alle belangrijke data zijn moeilijk. Zijn verjaardag, onze verjaardagen, Kerst, Pasen. Op 1 juni is het een jaar geleden dat hij doodging en twee maanden daarvoor begon ik heel onrustig te worden. En bang voor deze datum. Maar ik weet dat ik geen keuze heb, ik ga door. Soms val ik in oude gewoontes, maar vaak voel ik me een jonge hond die getraind wordt en wat hij in het begin helemaal niet snapte begint hij nu te snappen. Ik snap dat ik mezelf moet helpen. Dat het leven een paar keer in het leven begint en dat ik transformeer. En ik pak alles wat me kan helpen, machines, boeken, mensen. Ik probeer gezonder te eten en ben absoluut niet bang voor de dood. Ik zie de dood als het moment waarop ik zal begrijpen wat mijn man gevoeld heeft toen hij doodging en voor hoelang het sterven duurt zal ik weer met hem zijn. Ik geloof niet dat ik hem ooit terug zal zien.
Ik zoek elke dag de schoonheid om de gaten in de ziel en het dalen in de hel te compenseren. Ik doe ook dingen die men raar zou kunnen vinden: ik slaap in de mooiste jurk die ik heb, met sieraden aan, ik loop vaker in de natuur en ik zoek elke dag schoonheid op, op verschillende manieren. Ik draag dagelijks alle sieraden die ik heb. Ik heb nieuwe rokken gekocht, gekleurd en groot als enorme tulpen. Als ik verdrietig ben doe ik een van de rokken aan. Mijn dochter is gezond en wel. Ik vraag me soms af hoe gezond dat is, dat ik zo graag wil leven, alles uitlepelen uit het leven. Dezelfde woorden gebruikte ik ook voor de dood van André, maar nu hebben ze een ander tempo. Alsof een inscriptie op een Griekse vaas verandert in de Myrmidonen aan de zijde van Achilles. Rouwen is een boemerang die elke dag verder gaat en elke dag terugkomt. Soms weet ik niet wie ik ben, ik doe veel moeite om mezelf te herkennen. Om mens te blijven.
Ik heb nog steeds momenten waarop ik vrees dat ik mezelf zal verliezen en dat ik dood zal gaan. Dat ik hem zal volgen. Ik heb daar nooit eerder op gelet, maar soms gaat de overlevende partner binnen een paar jaar ook dood. Nu weet ik hoe dat komt. In Roemenië zeggen ze dat de dood in huis gebleven is. Om de partners te herenigen. Ik vraag me dagelijks af of het leven, mijn leven, sterk genoeg is om door te gaan. Of ik sterk genoeg ben. Hoe moet ik me aan het leven vastmaken?
Bijna een jaar later voel ik me nog elke dag schuldig dat ik ben blijven leven. Tien maanden na zijn dood heb ik momenten waarop ik wacht dat hij terug naar huis komt. Als ik in een menigte ben kijk ik naar de voeten van de mensen en zoek ik de zijne. Ik wil zijn voeten herkennen, hoewel ik weet dat zijn voeten niet meer zijn. Zijn huid is niet meer, zijn 24 ribben ook niet. Na zijn dood heb ik twee paradoxale dingen beseft: dat het leven heel kort is en dat ik een zee van tijd heb om te lezen.
Ik lees boeken over dingen die niet meer zijn, zoals de bibliotheek van Alexandrië, maar omdat ze niet meer zijn betekent het niet dat ze minder levendig zijn. Tijd is een illusie. Is de dood ook een illusie? Tijdens het lezen verandert de paniek in verdriet. Soms ren ik naar het licht met een snelheid die me laat schrikken. Soms maak ik nog steeds zijn favoriete ontbijt en ik doe alsof we het samen eten. Soms voel ik, zonder dat ik poëtisch wil zijn, dat een van mijn armen een vleugel wordt, als ik aan hem denk. Een enorme vleugel waarmee ik hem aanraak en omhels, in een parallel universum waarvan ik niet wist dat het bestond of dat het gecreëerd kon worden. Die vleugel groeit omdat er geen andere mogelijkheden zijn om hem te bereiken, ik ben me ervan bewust dat deze vleugel via mijn ziel groeit.
Als ik op straat loop voel ik soms dat hij, onzichtbaar, geïntegreerd is in de ruimte die ik inneem om op straat te lopen. Ik draag zijn witte sokken die na het wassen niet meer wit waren. De schaduwen op het witte ontroeren me en ik blijf ernaar kijken, alsof iets van hem nog daar zit, in de sporen die niet wit worden. Zijn leven zit in alles, ook daar. Hij heeft geleefd. Er is een nieuwe lente die in alles lijkt op die van vorig jaar, waarin mijn man doodging. Ik huil nog elke dag, maar ik blijf leven. En soms denk ik dat ik oud zal worden.
Lees ook:
Mira Feticu is schrijfster. Haar meest recente boek, Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal, werd genomineerd voor de Jan Hanlo Essayprijs