‘GIMMICK, TEGEN sluitingstijd. Grote tent, voor Amsterdamse begrippen dan. Twee verdiepingen en een cocktailbar, art deco, high-tech, minimaal barok - een discotheek met een ratjetoe aan interieurs.’ Zo beschrijft Joost Zwagerman in zijn roman Gimmick! de discotheek die er net zo uitziet als de Roxy. In de Gimmick gebeurt het. De stoerste en snelste mensen komen er om te dansen, te versieren en drugs te gebruiken. De mooiste meisjes flirten en dansen uitdagend. Travestieten, hippe mensen, kunstenaars, alles behalve burgerlijke lui. Gimmick fungeert zoals de Roxy als hang out voor de samenzweerders die in de jaren tachtig een pact tussen beeldende kunst en literatuur sluiten. De door Zwagerman beschreven inrichting van de discotheek heeft alles te maken met het gevecht tussen eigen en oude stijlen dat kunstenaars en schrijvers op dat moment leveren. Wie pas begin jaren negentig in Amsterdam arriveerde, moest het doen met grote verhalen over deze tijd waarin ook de legendarische Summer of Love van 1988 plaatsvond. De Roxy was een van de geboortekamers van de house geweest. Kleine menigten hadden er staan dansen op ecstasy en house. Het was de hemel geweest. Zo'n gelukzaligheid onder een klein groepje mensen die gelijkgestemd waren, echt communiceerden met elkaar, samen deelden, ja, eigenlijk gewoon echt van elkaar hielden - o en die niet te vergeten zo verschrikkelijk, weergaloos, ontstellend interessant waren. Daarna was alles minder. Inderdaad, want daarna was de Roxy voor mensen die lid waren, mensen die andere mensen kenden en mensen die mooie meisjes waren. Kwam je aan de hand van zo'n meisje binnen, dan was er even de grootse indruk van dat overweldigende danspaleis. De hoge bioscoopzaal met het grote balkon had grandeur. Je kon er goed dansen en boven met een pil in je lijf op de bank hangen, bang dat de uitsmijter had gezien hoe je net half kotsend de trap af viel. De andere klanten leken goedgezind en verkeerden in een prettige, niet-agressieve sfeer. De mensen die naast je neerploften vertelden dat ze in de horeca zaten, in een winkel stonden of iets in reclame deden. Maar kunst en literatuur? Nou, nee. ZO'N ANDERHALVE maand geleden interviewde ik Peter Giele voor De Groene Amsterdammer in een raamkozijn van zijn nieuwe restaurant Inez International Private Society Club. Tegenover ons konden we vlakbij het dak van de Roxy zien. Giele vertelde hoe hij halverwege de jaren tachtig de vervallen bioscoop Roxy ontdekte. Eigenlijk was hij op zoek naar een plek om zijn droom, een kunstenaarshotel, te beginnen. Een plek waar kunstenaars van heinde en verre konden komen slapen en werken. Toen hij op de Roxy stuitte, besloot hij uiteindelijk met Arjen Schrama en Eddy de Clerq van de oude bioscoop een danspaleis te maken. Voor zeventigduizend gulden konden ze het pand huren. Giele sloeg in zijn eentje aan het bouwen. Zes weken terug zei hij: ‘De Roxy heb ik helemaal zelf gebouwd. Alles. Ben ik een heel souterrain gaan uitgraven. Veertien maanden heb ik van ’s ochtends zeven tot twaalf uur ’s nachts gewerkt. Geen relatie. Alleen maar aan het werk. En toen ging ik nog bijna failliet ook!’ Want in de eerste paar maanden komen er wel veel mensen uit de kunstenaarsscene, maar nog niet genoeg om de tent draaiende te houden. Deejays Joost van Bellen en Eddy de Clerq draaien de nog onbekende acid house en jagen ook de laatste klanten van de dansvloer. Het personeel wil staken vanwege de herrie. De geldschieters beginnen zich ongerust te maken. Bijna failliet beleggen de oprichters nog een vergadering. Maar juist in die weken begint de house aan te slaan en stroomt de Roxy langzaam vol met mensen die urenlang met de armen geheven richting boxen staan te dansen. Giele spreekt de verzamelde schuldeisers toe en weet ze tot uitstel te verleiden. De tent is gered. Als hij na enkele jaren vertrekt, heeft Giele bij elkaar dertigduizend gulden overgehouden aan de Roxy, vertelt hij later lachend. Na de Summer of Love die Giele en de zijnen redde, zijn house en de Roxy in de jaren negentig onlosmakelijk met elkaar verbonden. De aankleding van de grootste feesten door spraakmakende kunstenaars is geen decor maar onderdeel van die feesten. Tot rond 1995 zo ongeveer elke dorpsdisco in het weekeinde is omgetoverd tot houseparty. Televisieprogramma’s laten zien hoe het hoort: een beetje bloot, wat travestie en iedereen is extreem. Gezellig! Tijd voor iets nieuws. Gerard Jansen, helft van het duo de Easy Aloha’s, gaat easy tune-avonden verzorgen. Jansen: ‘Op zondag was er van alles mogelijk. Je moest wel een beetje doordrammen want ze waren al snel bang dat het doorsloeg. Maar je moet ze nageven dat ze een neus hebben voor de leuke nieuwe dingen. En toen easy tune heel snel een hype werd, waren ze ook niet te beroerd om er gewoon mee te stoppen.’ De aankleding van de Roxy blijft vaak verrassend. Goede stunts. Gaat het opeens waaien en regenen. Of de zaal verandert in een grote flipperkast. Er gebeuren rare dingen. Staat midden in de zaal een klein platform waar halverwege een feest ineens een klein model helikopter op landt. Toch is er de rest van de week weinig ruimte voor experiment. Soms wordt even geflirt met hardbop, jazzdance en jungle. Maar als heel Engeland in de ban is van drum ‘n bass-avonden en de Roxy meegaat door deejays Chaos en L Dopa in te zetten, stroomt het zogenaamde Melkweg-publiek toe: jongetjes en meisjes op gympen en in wijde skatebroeken. Reden om die avonden weer te staken. Jansen: 'Ik vond het niet erg dat die mensen uit de Melkweg niet naar binnen mochten. De stad moet een plek hebben waar de mooiste vrouwen komen.’ Maar ondertussen is de Roxy op vrijdag- en zaterdagavond eigenlijk een vrij gewone hompestomp-housetent geworden. House is mainstream geworden. Een pact zoals in de jaren tachtig, ditmaal tussen house, beeldende kunst en literatuur, valt niet te bespeuren. Jansen: ‘Het was ook heel vaak saai en doorsnee. Op vrijdag en zaterdag zijn ze altijd gewoon house blijven draaien. Het was ook gewoon een commerciële tent. Maar house is allang een beetje ordinair, er komen weinig creatieve mensen meer op af. Alleen van die reclamejongens die bij hip Amsterdam horen. En als iets hip is in Amsterdam, dan trekt het ook al snel de crème de la crème van de grootste eikels aan.’ Maar ja, dat zijn ook de mensen die flink in de buidel willen tasten. Én het zijn de mensen die meester zijn in het creëren van een quasi-artistieke, beetje prikkelende en interessante sfeer. Nu hun clubhuis is afgebrand werd ophef gemaakt over het grote verlies dat de kunstwereld zou lijden. Dat deze uit de kraakcultuur ontsproten club een plek was waar de kunst van de straat opborrelde. Nou, dan was dat wel de kunst van de Leidsestraat of de PC Hooftstraat. De echt interessante kunst van de straat borrelde dit decennium heel ergens anders op: bij mensen die aan de deur van de Roxy geweigerd werden omdat ze niet zo hip waren als het winkelpersoneel dat er wel in mocht. Bij mensen die de entree van de Roxy niet konden betalen. De interessante muziek en kunst werd gemaakt in verborgen cafés en leegstaande fabrieken aan de randen van de stad. Daar trof je de kunst aan tussen de rare snuiters en de freaks. Als op vrijdagavond de Roxy bevolkt was door designkleding, bespatten jonge kunstenaars en muzikanten hun broek met modder wanneer ze over planken de illegale feesten in de gekraakte Graansilo of het Vrieshuis betraden, waar niemand door de portier werd tegengehouden. Daar sprak je mensen die echt andere dingen maakten. Mensen die de kloof tussen house en alternatieve gitaarmuziek dichtten. Of op alle mogelijke manieren geluid en beelden uit computers probeerden te toveren. Soms, als ze iets spectaculairs hadden gemaakt, konden ze wat verdienen door het in het centrum van de stad te vertonen. Op zondag in de Roxy bijvoorbeeld. Aan de Roxy is geen kunsttempel verloren. Er is maar een oud monument afgebrand.
Roxy
Discotheek de Roxy was de geboortekamer van de house, hippe plek voor kunstenaars en schrijvers. Peter Giele ging er bijna aan failliet. In de jaren negentig werd het een hompestomp-tent. Een verlies voor de kunstwereld?
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1999/26
www.groene.nl/1999/26