
Vergeet even het verhaal dat Europa en Griekenland op een uniek moment in hun geschiedenis staan en ga bijna tweehonderd jaar terug, naar begin jaren twintig van de negentiende eeuw. Het uitgestrekte Ottomaanse rijk, dat zich eeuwenlang agressief heeft uitgebreid in Azië, Afrika en Europa, heeft heel Zuidoost-Europa in bezit, maar brokkelt zo snel af dat tijdgenoten spreken van ‘de zieke man van Europa’ en ‘de oosterse kwestie’. Waar je zou verwachten dat imperialisten in Londen, Moskou en Wenen daar verlekkerd bij staan te kijken, overheerst vaak juist de bezorgdheid: na de revolutionaire oorlogen van Napoleon willen de Europese machten rust op het oude continent en dat betekent behoud van de status-quo op de Balkan. Dat verandert als de geheime Griekse broederschap Filiki Eteria op de Peloponnesos het revolutionaire vuur opstookt en in 1821 de Griekse onafhankelijkheid uitroept.
Rationele analyses over de stabiliteit van het Europese statensysteem verdampen snel onder Europese intellectuelen, beïnvloed als zij zijn door romantische droombeelden over het land van Socrates en Plato dat zich ontworstelt aan De Turk. De filosoof Jeremy Bentham zamelt via het London Philhellenic Committee geld in voor de Griekse strijd en de schilder Eugène Delacroix vereeuwigt de Griekse heldhaftigheid en de Turkse wreedheid op diverse schilderijen. De grootste pleitbezorger van de Grieken is de dichter en playboy Lord Byron, een onverbeterlijke levensgenieter en wellicht de bekendste kunstenaar van zijn tijd, die met woedende gedichten de Turkse knechting van Griekenland aanklaagt, alvorens hij zich met duizenden andere vrijwilligers laat inschepen om aan de zijde van de Grieken te vechten. Griekenland zal zijn onafhankelijkheid verkrijgen wanneer de Europese machten de publieke opinie volgen en zich achter de Griekse revolutionairen scharen. Als de Grieken bij Navarino vrijwel de hele Ottomaanse vloot de grond in boren, leggen de Ottomanen zich neer bij de Griekse onafhankelijkheid.
Interessant, denkt u wellicht, maar wat heeft dit alles met de eurocrisis te maken? Vrij veel, betoogt de Griekse politicoloog Stathis Kalyvas, hoogleraar aan Yale University, in zijn recent verschenen boek Modern Greece. De Griekse onafhankelijkheidsoorlog is voor hem het eerste voorbeeld van een terugkerend fenomeen in de geschiedenis: een Griekse crisis van lokaal belang, die echter een grote internationale impact krijgt doordat andere landen erbij betrokken raken. Griekenland heeft daardoor een veel grotere invloed op wereldzaken dan het gewicht van het land – en het belang van zijn crises – eigenlijk rechtvaardigt.
De Griekse onafhankelijkheidsoorlog klinkt ons al een stuk vertrouwder in de oren als we een paar aspecten naar voren halen die doen denken aan de crisis waarin Griekenland zich nu bevindt. Ten eerste was de Griekse onafhankelijkheid een onderneming die werd gedragen door Griekse elites die zelf in het buitenland woonden, bijvoorbeeld in Londen maar destijds vooral in Rusland. De leider van Filiki Eteria die de onafhankelijkheid liet uitroepen was een generaal in het Russische leger; de eerste premier van het onafhankelijke Griekenland was zelfs de voormalige minister van Buitenlandse Zaken van Rusland.
Ten tweede ontfermden grote Europese landen zich over het geval Griekenland, vooral gedreven door visioenen over de plaats die Griekenland moest innemen in Europa. Ten derde doen ook de Griekse financiën uit die tijd al sterk denken aan het heden. Hoewel er aanzienlijk veel kapitaal uit Europa naar Griekenland vloeide, ging het land al failliet voor het was erkend als onafhankelijke staat. En wat al helemaal lijkt op het heden was een Europese topconferentie waarop de grote machten over de hoofden van de Grieken heen beslisten waar de grenzen van het land zouden lopen en wie er de macht zou krijgen. Voor dat laatste werd de Beierse prins Otto von Wittelsbach naar Athene gedirigeerd. De Griekse acceptatie van Otto en een in Londen opgetekende grondwet maakten de weg vrij voor een bailout van 2,4 miljoen pond. Niet dat het veel hielp, overigens: van zijn kleine twee eeuwen onafhankelijkheid bracht Griekenland bijna de helft van de tijd door in officieel bankroet.
‘De Griekse onafhankelijkheidsoorlog kun je zien als net zo’n groots, ambitieus project als het lidmaatschap van Griekenland van de eurozone’, zegt Yale-hoogleraar Kalyvas vanuit Athene, waar hij deze zomer doceert. ‘Net als nu mislukte dat project al snel. Dat had in wezen dezelfde reden: namelijk dat Griekse elites, die zich niet in Griekenland zelf bevonden, onrealistische verwachtingen hadden over waartoe Griekenland in staat was. De Griekse elite is kosmopolitisch en woont vaak buiten Griekenland. Net als in de negentiende eeuw hadden vijftien jaar geleden vooral in het buitenland wonende Grieken het idee dat van Griekenland een moderne Europese staat te maken was als het maar dichter bij Europa getrokken werd. In beide gevallen was er een mismatch tussen hun visie en de werkelijke mogelijkheden van het land. En in beide gevallen hadden grote landen zich zozeer gecommitteerd aan het Griekse project dat zij ook heel veel moesten investeren in de oplossing.’
Ook de recente geschiedenis speelt een belangrijke rol in de beleving van de Grieken en verklaart onderliggende mechanismen in de Griekse samenleving. Dit geldt vooral voor de Griekse burgeroorlog van 1944-1949. Die oorlog begon tijdens de Duitse bezetting, toen communisten het voortouw namen in de binnenlandse partizanenoorlog tegen de Duitsers.
‘Het is verbazingwekkend hoeveel echo’s van de Tweede Wereldoorlog en de Griekse burgeroorlog je nog hoort in het Griekenland van nu’, zegt James Angelos, een in Berlijn gestationeerde Amerikaanse journalist en auteur van het onlangs uitgekomen boek The Full Catastrophe: Travels among the New Greek Ruins, in een telefoongesprek. ‘Die oorlogen zijn voor veel Grieken een heel relevante herinnering, ook al heeft bijna niemand ze zelf meer meegemaakt. Syriza, nu de grootste partij van het land, traceert zijn spirituele wortels expliciet in het verzet tegen de Duitsers. Het eerste wat Tsipras deed als premier was een bezoek brengen aan een gedenkteken voor gedode communistische strijders. Aan de andere zijde heb je de partij de Gouden Dageraad, die haar gedachtegoed juist terugvoert op de bataljons die het marionettenregime tijdens de Tweede Wereldoorlog inzette om op communisten te jagen. Die bataljons werden tijdens de burgeroorlog toegevoegd aan het veiligheidsapparaat van de staat. Zo bleef zowel extreem-links als extreem-rechts relevant en ook echt aanwezig in de Griekse samenleving na de burgeroorlog.’
De echo’s van de jaren veertig klinken extra hard door nu Griekenland onder leiding staat van een partij die zich als erfgenaam ziet van het anti-Duitse verzet en uitgerekend Duitsland de leiding neemt in de onderwerping van Griekenland aan zijn buitenlandse schuldeisers. Syriza-leden, ook Tsipras zelf, nemen regelmatig expliciete verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog in de mond. Wanneer zij hun strijd tegen de Duitse rekenmeesters vergelijken met de strijd tegen de nazi’s is dat voor hen geen flauwe jij-bak richting Berlijn, maar een bloedserieuze zaak. Ook de afbetaling van de Duitse schuld aan Griekenland, die Griekenland in betere tijden kwijtschold, is in Athene geen afgeronde geschiedenis.
Verzet tegen Duitsland is vrijheidsstrijd, is de boodschap van Syriza. En de partij zegt dat ook expliciet. Het door Tsipras bezochte oorlogsmonument ‘staat voor nationaal verzet tegen de Duitse bezetting’, zei een Syriza-woordvoerder indertijd, ‘en ook voor het verlangen van de Grieken naar vrijheid, voor verlossing van Duitse onderdrukking’. En hij voegde eraan toe, voor als de boodschap nog niet duidelijk was: ‘Meneer Tsipras’ bezoek aan het gedenkteken was puur symbolisch.’
De jaren veertig waren zonder meer een traumatische tijd voor Griekenland. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam naar schatting acht procent van de Grieken om door geweld en honger. Duitsland vorderde de Griekse koopvaardijschepen, die aan het eind van de oorlog in grote meerderheid naar de kelder waren geschoten door de geallieerde vloot. Het platteland was jarenlang in de greep van politiek geweld. De Duitse nederlaag zorgde alleen maar voor een nieuw bloederig hoofdstuk. In 1944 trok het Duitse leger zich uit Griekenland terug om niet afgesneden te worden door het Rode Leger dat in opmars was in Roemenië. Het door de communistische partij kke gedomineerde partizanenleger Elas trachtte daarop bezit te nemen van Athene. Maar met hulp van het Britse leger werden zij verslagen door de nieuwe Griekse regering, die zwaar leunde op de rechtse milities van het voormalige pro-Duitse marionettenregime.

Het luidde anderhalf jaar ‘Witte Terreur’ in, waarbij de Griekse regering, rechtse milities en bendes wraak namen op communisten en ‘communistische’ dorpen. Begin 1946 besloot de kke tot een burgeroorlog, terwijl het gewoon zijn hoofdkwartier in Athene open hield. Gesteund door Albanië en Joegoslavië begon het communistische leger een guerrilla-oorlog met uitvalsbases in die buurlanden. Het zou een bitter conflict worden, met talloze wreedheden en uitwassen zoals het afvoeren van duizenden kinderen van communistische strijders naar ‘heropvoedingskampen’ en zelfs naar adoptie-ouders in de VS. Van groter internationaal belang was dat de Verenigde Staten zich over de oorlog ontfermden. De Griekse burgeroorlog bracht president Truman tot het uitspreken van zijn doctrine in 1947, de Truman-doctrine die vaak als startschot van de Koude Oorlog wordt beschouwd.
‘De Griekse burgeroorlog was in feite een kleine confrontatie’, zegt politicoloog Kalyvas. ‘Maar eerst maakte Groot-Brittannië er een internationale aangelegenheid van, en de Verenigde Staten verklaarden vervolgens de Griekse burgeroorlog tot een onderdeel van een wereldwijde confrontatie. De uitkomst van de burgeroorlog werd opeens een zaak van mondiaal belang. Het Marshall-plan van 1948 was de bailout van toen.’
Zoals bij eerdere crises was gebeurd, werd ook de uitkomst van de burgeroorlog in buitenlandse hoofdsteden beslist. Waar Londen en vooral Washington kapitalen investeerden om de overwinning van de Griekse regering te garanderen, werd de succesvolle strijd van het communistische leger gekraakt door de breuk tussen Moskou en Belgrado. Toen de kke koos voor de Sovjet-Unie (die de communisten trouwens weigerde te steunen in hun oorlog), sloot Joegoslavië de grens voor de Griekse partizanen. Hun oorlog ging verloren; duizenden communisten vluchtten naar Oostblok-landen en Australië, duizenden anderen werden opgesloten of verbannen naar verre eilanden.
De diepe polarisatie van de Griekse samenleving heeft een duidelijke oorzaak in de burgeroorlog. Er zijn maar weinig Europese landen waar extreem-linkse partijen zich tooien met hamer en sikkel en extreem-rechtse met een miniem aangepaste swastika, laat staan dat ze ermee door de straten paraderen. Een opiniepeiling van Gallup illustreerde in 2008 hoe relevant Grieken de burgeroorlog nog vinden en hoe ambivalent ze ertegenover staan. Op de vraag ‘was het beter dat rechts de burgeroorlog won’, antwoordde een kwart van de ondervraagden niet, 43 procent antwoordde ‘ja’, twintig procent vond het beter als ‘geen van beide’ gewonnen had en maar dertien procent vond het beter als links gewonnen had. Maar op de vraag ‘welke zijde zou u gesteund hebben in die tijd’ antwoordde 39 procent ‘geen van beide’, veertien procent ‘rechts’, en 23 procent ‘links’.
Ook uit de burgeroorlog stamt de lage drempel voor politiek geweld en geweld tegen de politie, en voor het wantrouwen, vooral ter linkerzijde, jegens de staat. De polarisatie van de jaren veertig kwam aan de oppervlakte tijdens de ‘generaalscoup’ in de jaren zestig; tijdens het ‘kolonelsbewind’ tot halverwege de jaren zeventig en de val daarvan; tijdens de jaren tachtig toen de (destijds) radicaal linkse partij Pasok de macht in handen kreeg; en natuurlijk dit jaar, met de verkiezingszege van Syriza, dat wortels heeft in de kke van de jaren veertig.
Kalyvas brengt nog een andere historische episode in herinnering die een lange schaduw vooruit heeft geworpen. ‘De polarisatie in de Griekse samenleving gaat dieper dan in de meeste andere landen’, zegt hij. ‘Natuurlijk wordt ze nu vooral met de burgeroorlog in verband gebracht, maar het startpunt van de polarisatie was precies een eeuw geleden, in 1915. Er was een nationaal debat over deelname aan de Eerste Wereldoorlog. Koning Constantijn was pro-Duits en wilde neutraal blijven, wat in het voordeel van de Centralen was. Premier Venizelos wilde meedoen aan de kant van de geallieerden. Dat debat werd steeds bitterder en werd bekend als het Nationale Schisma. De verdeeldheid was diep en blijvend. De huidige sociaal-democratische partij Pasok is te beschouwen als erfgenaam van het republikeinse kamp in dat debat, terwijl de conservatieve Nea Demokratia de erfgenaam is van de monarchisten.’
Het Nationale Schisma leidde al bijna tot burgeroorlog toen de koning een Grieks militair fort in Macedonië onvoorwaardelijk overdroeg aan Duitse en Bulgaarse soldaten, terwijl Venizelos de geallieerden toestond om te landen in Thessaloniki en zijn aanhangers zich opmaakten om de verloren gebieden in Macedonië te bevrijden. Duizenden aanhangers van beide kampen vochten dagenlang met elkaar in Athene. Ook deze Griekse crisis werd opgelost door buitenlandse inmenging: na intense diplomatieke druk stond de Griekse koning de troon af aan zijn zoon, wat de weg vrijmaakte voor Griekse deelname aan de oorlog. De jaren twintig en dertig zouden in het teken staan van deze scheuring tussen republikeinen en royalisten, die afwisselend de macht in handen kregen: eerst zetten de republikeinen de koning af en stichtten een Helleense Republiek, later was er een rechtse coup.
‘Deze scheuring in de Griekse samenleving verklaart de huidige polarisatie in Griekenland beter dan de burgeroorlog’, zegt Kalyvas. ‘Links in Griekenland is veel groter dan de communisten en de kke, en daar loopt de scheidslijn in de Griekse samenleving ook niet. Het Nationale Schisma verklaart waarom de verdeling tussen links en rechts niet samenvalt met arm en rijk. De monarchisten waren niet allemaal rijk en de republikeinen niet allemaal arm, net zoals de Nea Demokratia niet staat voor rijk en Pasok niet voor arm. Het Nationale Schisma verklaart ook waarom de polarisatie voor veel mensen zo persoonlijk is. De scheuring tussen monarchisten en republikeinen liep tussen vrienden, collega’s en zelfs binnen families. Dat is nog steeds zo. Wat trouwens ook verklaart waarom de twee probleemloos kunnen samenwerken als ze daartoe gedwongen worden.’
Stathis Kalyvas wil nog graag twee lessen uit de Griekse geschiedenis kwijt die hij relevant vindt voor het heden: ‘Allereerst bestaat er in het buitenland ten onrechte de indruk dat Griekenland een oligarchie is met een traditionele elite. Griekenland is traditioneel juist heel egalitair, een gevolg van een succesvolle landverdeling na de onafhankelijkheid die van Griekenland een land van kleine zelfstandigen maakte. Alleen de redersfamilies zijn traditioneel rijk, het fortuin van anderen volgde de heftige boom-and-bust-cyclus die de Griekse economie al twee eeuwen kent. Juist doordat Griekenland een egalitaire samenleving is, heb je ook die cliëntelistische staat, die zich tot alle Grieken individueel verhoudt.’
‘Daarnaast verzetten politieke elites in Griekenland zich vaak succesvol tegen verandering’, vervolgt hij. ‘De schok van 2010, toen Griekenland een enorm gat in zijn financiën bleek te hebben, was een unieke kans voor verandering. Maar de oude politieke klasse heeft zich succesvol gehergroepeerd. Zij zijn voor hun positie sterk afhankelijk van de bestaande instituties en structuren. Syriza zal dat niet veranderen. Te veel mensen in de partij zijn in feite deel van die oude politieke klasse en hebben baat bij het bestaande systeem. De verandering zal niet van Syriza komen: er zal een nieuwe politieke klasse moeten opstaan.’
Beeld: (1) 26 januari, Athene. Vlak na zijn aanstelling als premier bezoekt Tsipras het Nationaal Verzetsmonument (Alkis Konstantinidis / Reuters); (2) Buitenlandse troepen in Salonika, het huidige Thessaloniki, 1916 (Hulton-Deutsch Collection / Corbis / HH)