
Jef Last is een fenomeen. Misschien geen briljant schrijver. Misschien geen groot denker. Maar een Mens met hoofdletter. Gedurfd. Authentiek. Veelzeggend voor het tijdperk waarin hij leefde. En, hoewel egocentrisch, uiterst sympathiek. Voeg hierbij zijn fysieke aantrekkelijkheid en het verbaast niet dat de persoon die al zo’n 35 jaar doorgaat voor zijn biografe (dat boek komt er nooit, dachten we lang geleden) een beetje verliefd is op haar object. Bij vlagen ontroert het, die verliefdheid. Maar belangrijker is dat zij de aantrekkelijkheid van deze biografie deels verklaart. Tussen schrijver, Rudi Wester, en beschrevene gebeurt voortdurend iets.
Dit samenspel is niet de belangrijkste verklaring voor het plezier dat deze biografie biedt. Die ligt bij een leven dat, zie de titel, inderdaad nauwelijks ‘raarder’ kan. Geboren in een redelijk sjieke familie – vader was marineofficier geweest en opgeklommen tot Hoofdinspecteur van Arbeid, moeder een plantersdochter – verklaarde Jef Last zichzelf al op vroege leeftijd tot buitenstaander. Kwam dat door zijn sinds jong aanwezige homoseksuele gevoelens? Door het feit dat hij als kind steeds weer moest verhuizen, papa’s baantjes achterna? Omdat hij gruwde van het burgerlijk milieu van afkomst?
Vast staat dat Last al op jonge leeftijd vluchtte, om te beginnen in boeken, daarna over de wereld en vervolgens in een leven tegen de keer, aan de linkerzijde van het politieke spectrum. Uit deze keuze trok hij radicale consequenties. Zo ging hij al op achttien-, negentienjarige leeftijd werken onder arbeiders, eerst bij keuterboeren in Brabant, daarna in de Limburgse kolenmijnen. Dat waren verbijsterende stappen voor een rijkeluiszoontje. Zo ook zijn daaropvolgende stap: in 1917 besloot Last in een opwelling in Leiden Chinees te gaan studeren en corpslid te worden. Dit laatste vond hij spoedig stomvervelend, met als gevolg dat hij zich onder Katwijkse vissers vestigde. Zijn homoseksuele gevoelens speelden hierbij een rol. Veel later, in zijn memoires, erkende hij dat ook met zoveel woorden: ruwe zeebonken, met name een zekere Arie trokken hem zeer. ‘Door Arie heen had ik zijn hele soort lief.’
Vermakelijk, kenmerkend en verbijsterend: een Leidse corpsbal onder Katwijkse vissers! Spoedig hierop, raarder kan inderdaad nauwelijks, ontmoette hij Ida (ter Haar), net als hij afkomstig uit een sjiek milieu (vader was rector van diverse gymnasia en Tweede-Kamerlid voor de chu) en net als hij rebels tot op het bot. De twee verliefden zich, trouwden, kregen in korte tijd drie dochters en doorleefden vervolgens een huwelijk dat altijd lastig en volgens klassiek-burgerlijke opvattingen zelfs onmogelijk was. In ieder geval kweet Last zich zelden van zijn taak en stond moeder Ida, als oprichtster van het clubhuis voor straatkinderen Circus Elleboog ook alweer zo’n bijzondere figuur, er veelal alleen voor. ‘Mijn man is helemaal vervuld van zichzelf’, zei zij vele jaren later zonder rancune tegen een journalist van De Telegraaf. ‘Als ik met hem op reis zou gaan, zou hij op de eerste hoek van de straat al zijn vergeten dat ik bij hem was.’ Dit was in 1968. De twee bleven altijd samen.
Ondertussen – we zijn nog in de jaren twintig – was Last alweer met zijn studie opgehouden, de grote vaart opgegaan en, ja zelfs dat, in een vlaag van vaderlijk sentiment assistent-bedrijfsleider bij kunstvezelfabriek enka in Ede geworden. Dit deed hij maar liefst twee jaar, tot 1924. Veel te lang. Daarna volgde weer een tijd op zee, een verblijf van negen maanden in de VS, een korte periode als beheerder van een jongenshuis in Hilversum en uiteindelijk een ‘carrière’ die de rest van het leven werd voortgezet: van zeer freischwebende intellectueel met arbeideristische pretenties, fulltime politiek activist, globetrotter en schrijver. Met zoveel onrust, tegenspraak en zijn enorme productie aan boeken, artikelen, gedichten, vertalingen en lezingen maakte Last het zijn biograaf niet gemakkelijk en het zou me dan ook niet verbazen als het manuscript van deze bijna zeshonderd pagina’s dikke biografie ooit veel en veel dikker was.
Wester had dan ook geen andere keus dan nadrukkelijk niet volledig proberen te zijn. Daarin is ze wonderwel geslaagd. Korte hoofdstukken. Heldere Lijn. Vermelden wat moet, weglaten wat kan. Het is de derde reden dat deze biografie zo fraai is geworden.
Lezen en schrijven zijn uit het leven van Jef Last niet weg te denken. Zo vertelt Wester het leuke verhaal van een boek dat hij kocht op het Weesperpoortstation: De geest van China van Henri Borel, over onder meer Confucius. Dit boek, China en Confucius lieten hem nooit meer los en speelden vermoedelijk ook een rol bij zijn studiekeuze. Die studie brak hij weliswaar af, maar pakte hij later weer op en hij promoveerde toen ook, Hamburg 1957, op het werk van een twintigste-eeuwse Chinese schrijver.
‘Vooral was Jef Last schrijver’, stelt Wester aan het begin van haar biografie eveneens. ‘En ook dat deed hij met volle overgave en in een duizelingwekkend tempo.’ De bibliografie achter in het boek, inclusief vertalingen en bloemlezingen maar exclusief artikelen, typoscripten, dissertatie en lezingen, beslaat dertien in kleine letters gedrukte pagina’s, honderden titels. Toen Elsevier Last in 1967, vijf jaar voor zijn dood, naar zijn toekomst vroeg, antwoordde hij: ‘Schrijven tot de dood erop volgt.’ Zo ook herinnerden vrienden en kennissen hem zich: Jef die steeds weer op zijn machientje ratelde en het ding zelfs achter op de fiets van de ene naar de andere plek zeulde, rusteloos voortgedreven, op zoek naar… Ja wat eigenlijk? Tekst, inkomen, invulling, ver-vulling?
‘Je ziet de schrijver voor je’, schrijft Wester over Last in de jaren dertig, ‘worstelend met zijn geweten (over zijn liefde voor het communisme maar weerzin tegen de Sovjet-Unie – cvdh), zwetend om er op zijn typemachine dag en nacht het ene artikel na het andere uit te rammen, het ene boek na het andere in elkaar te flansen, rondhollend in zijn iets te wijde blauwe bloes en met pet op van de ene lezing in Lutjebroek naar de andere in Rotterdam. En je krijgt medelijden.’ Zo mogelijk erger nog is dat hij naar eigen zeggen van het schrijven ook niet echt genoot. Zo werd hij in 1935 om een bijdrage aan het Boekenweekgeschenk gevraagd. Hij koos voor een stuk onder de titel ‘Hoe ik tot schrijven kwam’. Daarin vertelt Last dat schrijven voor hem ‘zelden een vreugde, meestal een marteling’ was.
Waarom dan schrijven, vraag je je af. En waarom met zoveel vuur? Het antwoord op deze vragen leidt naar de kern van Lasts leven, de reden ook, denk ik, dat hij niet vergeten mag worden en een goede biografie als deze ten volle verdient. Met één woord: Jef Last was waarlijk en in de meest primaire betekenis van het woord een ‘vent’. Weliswaar vulde hij dit begrip anders in dan de bedenker en de belangrijkste gebruiker ervan (Bloem en Ter Braak) voor ogen hadden, maar toch: ‘kerels’ zijn in de Nederlandse literatuur op een paar handen te tellen. Eén van hen, zonder twijfel, is Jef Last. Het belangrijkste aspect van deze biografie ligt volgens mij dan ook daarin: in een leven en het vele dat het subject daarvan over, door en dankzij dat leven geschreven heeft.
Het leven van Jef Last kent te veel gebeurtenissen om te kunnen verhalen, maar er zijn een paar hoogte-, zo je wilt dieptepunten: zijn activiteiten voor de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap) en de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc) met daarbij zijn bemoeienis met het op dat moment nog relatief nieuwe fenomeen film; zijn ervaringen met het communisme, met hierbij de vriendschap met een van de grootste Franse schrijvers van dat moment, André Gide; zijn ervaringen in de Spaanse Burgeroorlog; zijn rol, tijdens de oorlog, in het intellectueel verzet; zijn naoorlogse belevenissen in en politieke strijd voor Indonesië; zijn promotie, inzet voor China, contacten met Provo en anderszins gerichte inzet (bijvoorbeeld voor homo-emancipatie) voor een samenleving zoals die vanaf de jaren zestig in toenemende mate werkelijkheid zou worden. Van elk van deze en ook nog heel wat andere gebeurtenissen verhaalt Wester, uitvoerig en tegelijkertijd zo beknopt dat het nooit verveelt. Die gebeurtenissen vormen de kern van een leven, de verhalen daarvan de spil van deze biografie. Maar het belangrijkste ligt toch bij wat Last zelf over die gebeurtenissen en zijn leven op papier heeft gezet, bij zijn opvatting dus ook over wat literatuur is en moet zijn. ‘Voor zover mijn gedichten waarde hebben’, schreef hij ooit, ‘ontlenen zij deze niet aan een zoeken naar modevormen of woordcombinaties, maar aan de innerlijke gloed en noodzakelijkheid waaruit ze zijn ontstaan.’ En elders: ‘Ik voelde me niet vóór alles kunstenaar, helemaal niet, ik voelde me agitator en ik was me bewust dat ik door mijn pen een uitstekend middel van agitatie had.’
Dit laatste is erg jaren dertig, littérature engagée, in zoverre achterhaald, enigszins besmuikt en, als ik eerlijk mag zijn, meestal ook vervelend. Maar dat eerste, dat goede literatuur staat en valt bij innerlijke noodzaak en authenticiteit, is niet alleen iets van alle tijden, maar ook een waarheid als een kudde. Hetzelfde maar anders stelt Rudi Wester in de epiloog bij haar boek. Ze schrijft Last een paar kenmerkende eigenschappen toe. Lastig. In de contramine. Moedig vooral, ook omdat hij niet bang was van mening te veranderen. Tijdloos. En: ‘Hij was niet alleen een spiegel van zijn tijd, hij was zijn tijd vaak vooruit.’ Zo is het.