KORT VOORDAT de Tweede Kamer met zomerreces ging, schreef VVD-leider Mark Rutte onder de titel Een keuze, niet een echo een uitgebreid stuk waarin hij uitlegde waarom hij een nieuwe beginselverklaring wilde schrijven. Dat stuk is niet alleen langer dan de beginselverklaring zelf die Rutte afgelopen week presenteerde, dat stuk is ook interessanter.
Zo verduidelijkt het een hoop. Dat is niet alleen omdat Rutte uitlegt dat de VVD altijd een beginselpartij is geweest – waarbij hij bovendien memoreert dat zijn partij al eerder die beginselen herschreef, omdat de VVD het standpunt van de Amerikaan Thomas Jefferson huldigt dat omstandigheden en inzichten veranderen en daarmee nieuwe generaties het recht krijgen ‘een eigen stempel op een beginselverklaring te drukken’.
Dat artikel uit juni is óók interessant omdat Rutte daarin zelf de meetlat voor zijn nieuwe beginselverklaring klaarlegt. Hij eindigt dat schrijven met de opmerking dat hij een tekst wil neerleggen die ‘in vergelijking met andere partijen onderscheidend en contrasterend’ is, een tekst ‘die door al degenen die de zaak van de vrijheid in ons land zeggen te dienen als call to arms mag worden opgevat’. Oftewel, een klaroenstoot, zoals Rutte zelf schrijft.
Zo’n klaroenstoot denkt Rutte al direct aan het begin van de nieuwe beginselverklaring te geven: de VVD strijdt voor de verheffing van de onderklasse. Dat liberalen zich willen inzetten voor emancipatie is niet vreemd. Aan het eind van de negentiende eeuw verzetten ze zich tegen de macht van de notabelen, streden ze tegen sociaal onrecht zoals kinderarbeid en kwamen ze op voor het algemeen kiesrecht.
De woorden waarin Rutte de boodschap verpakt, springen echter wel in het oog. Het woord ‘verheffen’ is nou niet bepaald liberaal jargon. Volgens Rutte, in een interview vorige week in NRC Handelsblad, heeft hij bewust de term ‘verheffen’ gebruikt om de PVDA te provoceren. Hij vindt dat de sociaal-democraten het recht op dat woord hebben verspeeld.
Met het langere stuk uit juni ernaast ziet men welke redenering achter dit verwijt schuil gaat. Volgens Rutte heeft de verzorgingsstaat geleid tot een nieuwe sociale tweedeling, tot een staat waarin mensen afhankelijk zijn gemaakt van een uitkering en die afhankelijkheid soms van generatie op generatie overdragen. In de ogen van Rutte is de PVDA verantwoordelijk voor dit echec van de verzorgingsstaat. In ruim twintig jaar regeringsverantwoordelijkheid in de afgelopen 31 jaar hebben de liberalen blijkbaar geen invloed kunnen uitoefenen op het ontstaan van die uitkeringsafhankelijkheid van grote groepen mensen.
Maar belangrijker, gezien zijn eigen meetlat, is dat Rutte niets nieuws constateert. Dat het vangnet van de sociale zekerheid een valkuil was geworden, is oud nieuws. Het inkorten van de wettelijke uitkeringsduur bij werkloosheid, een dwingender begeleiding van een werkloze naar werk en het wetsvoorstel van PVDA-staatssecretaris van Sociale Zaken Ahmed Aboutaleb dat jongeren tot 27 jaar verplicht om te werken of te studeren: dat zijn allemaal al reacties daarop.
Bij de verheffing van de onderklasse ziet Rutte een belangrijke taak weggelegd voor het onderwijs. In zijn juni-stuk heeft hij het over falende scholen. Het zijn harde woorden, maar na het dit jaar gepubliceerde onderzoek van de parlementaire commissie onder leiding van het PVDA-Kamerlid Jeroen Dijsselbloem naar de resultaten van de onderwijsvernieuwingen uit het eind van de vorige eeuw, is ook deze constatering geen nieuwe, maar een die breed wordt gedragen. Ook binnen de PVDA, mocht het pleidooi voor goed onderwijs eveneens een plaagstootje van Rutte zijn aan het adres van de sociaal-democraten.
Rutte schrijft in zijn beginselverklaring dat goed onderwijs het beste gedijt in een kleinschalige omgeving en dat leraren de sleutel vormen tot succes. Maar ook dit is op dit moment de algemene trend in het denken over onderwijs bij menige politieke partij. Net als de nadruk die Rutte legt op de overdracht van kennis en kunde, gezien de aandacht in de politiek voor het aantal lesuren dat scholen weer moeten gaan besteden aan taal- en rekenonderwijs. Waar blijft het in het oog springende contrast?
Nog een onderwerp: de bemoeizucht van de staat. Mede door het mediaoptreden van Rutte rond het uitkomen van zijn beginselverklaring is dat eruit gesprongen. Volgens de VVD-leider is bemoeizucht ‘een niet te onderschatten bedreiging voor de vrijheid van de mensen’. In zijn juni-stuk legt hij uit dat liberalen niet moeten meegaan met de volgens hem uit de Verenigde Staten overgewaaide idee van de nanny state, een staat die het tot zijn taak rekent ‘om toegang tot geluk te garanderen door alle vormen van hinderlijk of ongezond gedrag te verbieden’.
De discussie over dit onderwerp is actueel. Mag de staat bemoeizorg leveren tot achter de voordeur? Mag de overheid eisen dat privacygevoelige informatie wordt vastgelegd in het elektronisch kinddossier? Maar ook op dit onderwerp is Rutte niet onderscheidend of contrasterend: D66 is de liberalen van de VVD vóórgegaan.
Rutte verkondigt in zijn verklaring ook een ongebreideld geloof in het vrijemarktdenken. Op zichzelf lijkt dat niet vreemd voor een VVD’er: de vrije markt als garantie voor de meest efficiënte toedeling van arbeid, kapitaal, goederen en diensten en een overheid die alleen de rol van marktmeester mag spelen. In de bestaande beginselverklaring, daterend uit 1980, heeft de VVD het er echter nog over dat ‘de vrijheid van de mens het best tot uiting komt in een sociale markteconomie’.
Maar met het stuk van Rutte uit juni erbij is er iets dat opvalt aan dat ongebreidelde geloof in de vrije markt. Rutte benoemt allerlei ontwikkelingen in de wereld die volgens hem aanleiding zijn geweest om nog eens goed na te denken over de liberale beginselen. In het hoofdstuk over de markt schetst hij uitgebreid de in zijn ogen negatieve invloed van de antiglobalisten op de internationale vrijmarkt.
Echter nergens een woord over de crisis op de huizenmarkt in de Verenigde Staten die leidde tot het omvallen van banken of juist tot het voorkomen daarvan doordat de overheid te hulp schoot, en die ook in Nederland voelbaar is. Ook geen passage over de komst van private equity-firma’s en de negatieve gevolgen die dat in sommige gevallen heeft voor arbeidsplaatsen of de inkomsten van de schatkist.
Zijn eigen meetlat gebruikend is de vraag of Rutte hierin verschilt van de partij die een grote concurrent dreigt te zijn voor de VVD: Trots op Nederland van voormalig partijlid Rita Verdonk. Met enige ironie kun je die vraag met ja beantwoorden: Verdonk heeft het thema economie of markt op haar interactieve website niet eens benoemd, zodat haar aanhangers haar ook kunnen helpen om een standpunt over dit onderwerp te formuleren.
Het geheel is altijd meer dan de som der delen. Alle beginselen samen is Rutte’s verklaring ontegenzeggelijk die van de VVD. Maar een ‘call to arms’ is het niet. Het is eerder een opfriscursus liberaal denken die past in de traditie van de partij. Dat kan echter gezien de woelige jaren die de partij achter de rug heeft en gezien het veranderde politieke landschap om de liberalen heen ook een verdienste zijn. Niet alleen voor de VVD zelf, overigens, maar ook voor andere partijen.
De concept-beginselverklaring en het artikel ‘Een keuze, niet een echo’ zijn beide te vinden opwww.vvd.nl